ECLI:NL:RBZWB:2024:7505

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 oktober 2024
Publicatiedatum
4 november 2024
Zaaknummer
10433383 \ CV EXPL 23-1216
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Ebben
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadestaatprocedure na beëindiging huurovereenkomst voor brandstofverkooppunt

In deze schadestaatprocedure vordert Tamoil Nederland B.V., de rechtsopvolger van A.I.M. Aardolie Investeringsmaatschappij B.V., schadevergoeding van de gedaagde partij, die de huurovereenkomst voor een perceel grond waarop een onbemand brandstofverkooppunt was gevestigd, heeft opgezegd. Tamoil stelt dat zij schade heeft geleden doordat zij bij het einde van de huurovereenkomst niet in staat was haar eigendommen, waaronder ondergrondse tanks en pompen, weg te nemen. In een eerdere procedure heeft het gerechtshof geoordeeld dat de verhuurder, de gedaagde, aansprakelijk is voor de schade die Tamoil heeft geleden door het niet kunnen wegnemen van deze eigendommen. Tamoil vordert nu een schadevergoeding van € 702.000,-, gebaseerd op omzetderving en de waarde van de huurovereenkomst. De kantonrechter oordeelt echter dat de vorderingen van Tamoil niet toewijsbaar zijn, omdat de schade die zij vordert niet voortvloeit uit de tekortkoming van de gedaagde. De kantonrechter wijst de vorderingen af en veroordeelt Tamoil in de proceskosten van de gedaagde partij.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Tilburg
Zaaknummer 10433383 \ CV EXPL 23-1216
Vonnis van 16 oktober 2024
in de zaak van
Tamoil Nederland B.V.
statutair gevestigd te Rotterdam, kantoorhoudende te Ridderkerk
eisende partij
hierna te noemen: Tamoil
gemachtigden: mr. drs. J.C. Broekman en mr. T. Broer
tegen
[gedaagde]
wonende te [plaats]
gedaagde partij
hierna te noemen: [gedaagde]
gemachtigden: mr. A.E. Klomp en mr. R.C.H. Burgers

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 28 juni 2023;
- de akte van Tamoil met aanvullende producties 11 t/m 24;
- de mondelinge behandeling ter zitting van 7 november 2023.
1.2.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de griffier aantekeningen gemaakt en hebben de gemachtigden van beide partijen hun spreekaantekeningen overgelegd. Bij die gelegenheid heeft Tamoil haar ‘meer subsidiaire’ vordering ingetrokken. De voor die vordering aangevoerde gronden heeft zij echter gehandhaafd en (mede) ten grondslag gelegd aan de vordering die zij in de dagvaarding nog als ‘meest subsidiair’ had ingesteld.

2.Het geschil

2.1.
Deze zaak betreft een zogeheten schadestaatprocedure in vervolg op een op de voet van artikel 612, laatste zin van het Wetboek van Rechtsvordering door het gerechtshof te
’s-Hertogenbosch uitgesproken veroordeling tot een bij staat op te maken schadevergoeding.
2.2.
Ter kennisname van de achtergronden van het geschil dat ter beoordeling voorligt dienen de volgende feiten.
a. Tamoil is de rechtsopvolger van de vennootschap A.I.M. Aardolie Investerings-maatschappij B.V. (hierna aangeduid als AIM).
Tussen AIM en [gedaagde] heeft een huurovereenkomst bestaan die betrekking had op
- kort gezegd - een perceel grond gelegen aan [adres] , waarop AIM een onbemand brandstofverkooppunt exploiteerde.
Ten behoeve van die exploitatie waren op het gehuurde perceel zaken aanwezig die in eigendom waren van AIM, waaronder ondergrondse brandstoftanks, elektronische pompen, een fuel pos (betaalautomaat) en een luifel (overkapping).
In december 2017 heeft [gedaagde] de huurovereenkomst opgezegd tegen 31 december 2018. Met ingang van 1 januari 2019 is [gedaagde] het perceel aan Sakko Commercial B.V. (hierna: Sakko Commercial) gaan verhuren.
Onmiddellijk na de opzegging heeft AIM aan [gedaagde] kenbaar gemaakt dat zij niet instemt met een beëindiging van de huurovereenkomst en dat zij, in het geval een rechter zou oordelen dat de opzegging door [gedaagde] rechtsgeldig is, alle door haar aangebrachte opstallen zou wegnemen. Daarbij ging het volgens AIM om het complete tankstation, inclusief de volledige ondergrondse tankinstallatie en verharding.
[gedaagde] heeft AIM in rechte betrokken en gevorderd dat AIM zou worden veroordeeld om het gehuurde te verlaten en aan hem ter beschikking te stellen, alsmede om AIM te verbieden alsdan over te gaan tot sloop, althans verwijdering van het tankstation op het gehuurde, daaronder begrepen de (ondergrondse) tanks, pompen, leidingen, installaties, betrating en luifel.
In die procedure heeft AIM in voorwaardelijke reconventie, op de voorwaarde dat de opzegging rechtsgeldig zou worden geoordeeld, gevorderd dat [gedaagde] zou worden veroordeeld tot betaling van de als gevolg daarvan door AIM geleden en nog te lijden schade, op te maken bij staat.
Bij vonnis van 12 december 2018 heeft de kantonrechter in conventie geoordeeld dat aan AIM het wegbreekrecht toekomt ten aanzien van de fuel pos, de elektronische pompen en de luifel. Overige onderdelen van het pompstation mocht AIM niet wegbreken. De door AIM in voorwaardelijke reconventie ingestelde vordering werd afgewezen omdat geen sprake was van een tekortkoming van, of onrechtmatig handelen door [gedaagde] , noch van schade aan de zijde van AIM (ECLI:NL:RBZWB:2018:6751).
i. Op 1 april 2019 heeft AIM het gehuurde ontruimd, waarbij zij gebruik heeft gemaakt van het volgens het vonnis van de kantonrechter aan AIM toekomende wegbreekrecht ten aanzien van de fuel pos, de elektronische pompen en de luifel.
In hoger beroep heeft het gerechtshof bij arrest van 3 november 2020 het vonnis van de kantonrechter ten aanzien van de bij h) vermelde punten vernietigd. Vervolgens heeft het gerechtshof het eerder door [gedaagde] gevorderde verbod aan AIM om tot sloop, althans verwijdering van het tankstation over te gaan, afgewezen. Tevens heeft het gerechtshof op de (in eerste aanleg voorwaardelijk ingestelde) vordering van AIM in reconventie [gedaagde] veroordeeld “
tot vergoeding aan AIM van de schade die AIM heeft geleden doordat zij bij het einde van de huurovereenkomst een gedeelte van het tankstation op het gehuurde niet heeft kunnen wegnemen, nader op te maken bij staat, en te vermeerderen met de wettelijke rente van artikel 6:119 BW vanaf 12 december 2018;” (ECLI:NL:GHSHE:2020:3423).

3.De vordering en het verweer

3.1.
In deze procedure vordert AIM (aldus het petitum in de dagvaarding maar bedoeld zal zijn Tamoil) bij vonnis, voor zover mogelijk volledig uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [gedaagde] tot vergoeding van de door AIM geleden en in deze procedure vastgestelde schade, begroot op € 702.000,-, althans € 432.000,-, althans € 225.000,- dan wel een in goede justitie te bepalen bedrag, vermeerderd met wettelijke rente vanaf
12 december 2018. Tevens vordert zij dat [gedaagde] wordt veroordeeld in de kosten van de procedure, vermeerderd met de wettelijke rente.
3.2.
[gedaagde] voert verweer. Hij concludeert tot niet-ontvankelijkheid van Tamoil, althans tot afwijzing van de vorderingen, dan wel om in goede justitie een beslissing te nemen die in zijn belang is, en Tamoil te veroordelen in de kosten van de procedure, de nakosten daaronder begrepen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan. Daarbij zal de kantonrechter voor de leesbaarheid Tamoil in het vervolg (ook) aanduiden als AIM.

4.De beoordeling

4.1.
Zoals hierboven al is vermeld betreft deze zaak een schadestaatprocedure. Dit is een vervolgprocedure waarin, met inachtneming van het in de hoofdprocedure door het gerechtshof gegeven oordeel inzake de grondslag voor aansprakelijkheid van [gedaagde] , moet worden vastgesteld welke voor vergoeding vatbare schade AIM heeft geleden. Uitgangspunt bij de beoordeling van de vorderingen van AIM is dan ook de veroordeling van [gedaagde] op de vordering in reconventie en de rechtsoverwegingen 3.6.4 en 3.6.5 in het arrest van het gerechtshof die tot deze veroordeling hebben geleid en die als volgt luiden:

3.6.4. Aan [gedaagde] kan, bij de door het hof gegeven uitleg van de huurovereenkomst, wel een tekortkoming in de uitvoering van de overeenkomst dan wel onrechtmatig handelen worden verweten ten aanzien van het feit dat hij AIM niet in de gelegenheid heeft gesteld om het verkooppunt in al zijn onderdelen weg te nemen. Wat betreft schade die AIM heeft geleden doordat zij onderdelen die zij had mogen wegnemen niet heeft kunnen wegnemen, kan AIM aanspraak maken op schadevergoeding.
3.6.5.
Het hof merkt op dat, naar ook blijkt uit de reactie van [gedaagde] op grief 3, AIM weinig duidelijk is over de aard van de schade die zij in reconventie beoogt te vorderen. Met name het verband dat AIM in grief 3 lijkt te leggen tussen de door haar gestelde schade en ongerechtvaardigde verrijking van [gedaagde] draagt bij tot de onduidelijkheid. Nu AIM echter in eerste aanleg ook heeft gesteld ‘dat de materialen en elementen die zij wenst weg te breken en mee te nemen wel degelijk en zeer adequaat hergebruikt kunnen worden’ (cva 58) en dat zij ‘voor wat betreft de achter te laten onderdelen wordt verarmd’ (mvg 72), ziet het hof in die onduidelijkheid onvoldoende aanleiding om schade ten gevolge van het niet hebben kunnen wegnemen van zaken niet in de vordering in reconventie begrepen te achten. Dat sprake is van zodanige schade, is mogelijk, zodat de vordering van AIM tot vergoeding van schade, nader op te maken bij staat, zal worden toegewezen. (…)”.
4.2.
AIM verwijst naar deze uitspraak van het gerechtshof en stelt dat zij recht heeft op schadevergoeding doordat [gedaagde] is tekort geschoten in de nakoming van de huurovereenkomst, dan wel jegens AIM onrechtmatig heeft gehandeld. [gedaagde] heeft ten onrechte aan AIM niet de mogelijkheid geboden om het volledige brandstofverkooppunt dat aan AIM in eigendom toebehoort, inclusief de ondergrondse tankinstallatie en de verharding, bij de beëindiging van de huurovereenkomst weg te nemen. [gedaagde] heeft met Sakko Commercial een nieuwe huurovereenkomst gesloten. Daarbij pretendeerde [gedaagde] onterecht een eigendomsrecht ten aanzien van het verkooppunt. Als gevolg daarvan was Sakko Commercial in de veronderstelling dat overname van het verkooppunt van AIM niet aan de orde zou hoeven zijn, aldus AIM.
4.3.
AIM vordert daarom thans primair een schadevergoeding van € 702.000,-. Zij stelt dat wanneer [gedaagde] aan Sakko Commercial een juiste voorstelling van zaken had gegeven, Sakko Commercial dan een perceel grond had kunnen huren, zonder verkooppunt. Gezien de alsdan noodzakelijke investering had zij voor het perceel jaarlijks € 25.000,- minder huur willen betalen. Bij een juiste voorstelling van zaken was Sakko Commercial geen huurovereenkomst met [gedaagde] aangegaan. [gedaagde] had dan de huurovereenkomst met AIM voor een periode van 11 jaren verlengd. Doordat AIM jaarlijks een EBITDA van gemiddeld € 72.000,- realiseerde is sprake van derving van elf maal dat bedrag. Rekening houdend met een aftrek van € 90.000,- wegens vervangingsinvesteringen komt de schade van AIM neer op € 702.000,-.
4.4.
De kantonrechter volgt AIM hierin niet. In een schadestaatprocedure kunnen slechts die schadeposten aan de orde komen die zijn veroorzaakt door de in de hoofdprocedure vastgestelde tekortkoming (vgl. Hoge Raad 25 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY1071, rov. 3.4.2). Vastgesteld wordt dat in de hierboven aangehaalde uitspraken zowel de kantonrechter, als het gerechtshof oordeelden dat [gedaagde] de huurovereenkomst met inachtneming van een opzegtermijn van een jaar, rechtsgeldig heeft opgezegd. Dat [gedaagde] bij de opzegging als zodanig tegenover AIM is tekort geschoten in de nakoming van de huurovereenkomst dan wel onrechtmatig heeft gehandeld blijkt uit beide uitspraken niet. Wel heeft het gerechtshof in haar bij 4.1 hierboven geciteerde overwegingen het voor AIM mogelijk gemaakt om van [gedaagde] een vergoeding te vorderen voor de schade die AIM heeft geleden doordat [gedaagde] AIM na de opzegging niet in de gelegenheid heeft gesteld om het verkooppunt in al zijn onderdelen weg te nemen. De primaire vordering van AIM is in de kern gebaseerd op de veronderstelling dat AIM het perceel zou zijn blijven huren en dus haar eigendommen ter plaatse aanwezig zouden zijn gebleven. Daarmee breidt zij haar vordering uit tot (ver) buiten de grenzen die het gerechtshof voor een eventuele schade-vergoeding heeft aangewezen, namelijk dat het AIM niet mogelijk is gemaakt om na de rechtsgeldige opzegging haar eigendommen weg te nemen van het perceel. Van een voor het verkrijgen van een schadevergoeding door artikel 6:98 BW vereist causaal (condicio sine qua non-) verband tussen het na opzegging van de huurovereenkomst niet hebben kunnen wegnemen door AIM van haar eigendommen en door AIM veronderstelde, als gevolg van de opzegging niet gerealiseerde inkomsten, is geen sprake. Deze vordering kan daarom niet worden toegewezen.
4.5.
Subsidiair maakt AIM aanspraak op vergoeding van schade doordat zij, naar zij stelt, de commerciële waarde van de huurovereenkomst is misgelopen. [gedaagde] heeft tegenover Sakko Commercial het beeld geschetst dat het verkooppunt zijn eigendom was. Wanneer [gedaagde] een correcte voorstelling van zaken had gegeven, dan had hij geen huurovereenkomst met Sakko Commercial gesloten en had AIM de huurovereenkomst voor de duur van elf jaren verlengd. AIM zou dan de huurovereenkomst aan een derde hebben kunnen overdragen. Een overnameprijs die gelijk is aan 6 keer de EBITDA is in de branche gebruikelijk. AIM had bij overname van de huurovereenkomst dus 6 x € 72.000,-, ofwel
€ 432.000,- kunnen ontvangen.
4.6.
Voor deze vordering geldt hetzelfde als wat bij 4.4 werd overwogen. Ook hier gaat AIM ervan uit dat zij schade heeft geleden als gevolg van het niet voortzetten van de huurovereenkomst door [gedaagde] . Gezien het oordeel van het gerechtshof kan evenwel in deze schadestaatprocedure enkel een vergoeding worden gevorderd voor schade die is ontstaan doordat [gedaagde] AIM heeft verhinderd om haar eigendommen van het gehuurde weg te nemen. Daartoe behoort niet de gemiste kans dat bij verlenging van de huurovereenkomst AIM tegen betaling een andere partij in haar plaats als huurder had kunnen stellen. Ook deze vordering wordt dan ook afgewezen.
4.7.
Voor het - zich thans voordoende - geval dat haar primaire, noch haar subsidiaire vordering toewijsbaar wordt geoordeeld, vordert AIM tot slot een schadevergoeding die is gebaseerd op de verloren waarde van de zaak. Zij stelt dat die waarde in het handelsverkeer € 225.000,- bedraagt. [gedaagde] is er ten onrechte van uitgegaan dat het verkooppunt zijn eigendom was en heeft de grond inclusief het verkooppunt aan Sakko Commercial verhuurd. Wanneer ervan wordt uitgegaan dat [gedaagde] en Sakko Commercial wisten dat AIM de eigenaar van het verkooppunt was, dan had Sakko Commercial alleen de grond van [gedaagde] gehuurd en had zij hetzij het verkooppunt van AIM overgenomen, hetzij een nieuw tankstation gebouwd nadat AIM van haar wegbreekrecht gebruik had gemaakt. Gezien de financiële gevolgen van die tweede optie zou Sakko Commercial beslist voor de eerste optie hebben gekozen en zou zij met AIM in onderhandeling zijn getreden om het volledige verkooppunt over te nemen. AIM zou dan 60% van de nieuwbouwwaarde van minstens
€ 375.000,-, ofwel € 225.000,-, als redelijke vergoeding hebben geaccepteerd. Doordat dit de waarde is van het verkooppunt ten tijde van de beëindiging van de huurovereenkomst bedraagt haar vermogensschade als bedoeld in artikel 6:95 BW ten aanzien van het verloren gaan van het verkooppunt het laatstgenoemde bedrag.
4.8.
Ook hier geldt dat voor de beoordeling van de vordering bepalend is het oordeel van het gerechtshof dat voor vergoeding in aanmerking komt de schade die AIM heeft geleden als gevolg van [gedaagde] ’ tekortkoming in de uitvoering van de huurovereenkomst dan wel diens onrechtmatige handelen ten aanzien van het feit dat hij AIM niet in de gelegenheid heeft gesteld om het verkooppunt in al zijn onderdelen weg te nemen. AIM voert terecht aan dat voor de berekening van de omvang van een wettelijke verplichting tot schadevergoeding geldt dat zij zoveel mogelijk in de toestand dient te worden gebracht waarin zij zou hebben verkeerd indien de schadeveroorzakende gebeurtenis zou zijn uitgebleven. Met verwijzing naar rechtspraak van de Hoge Raad stelt AIM dat door het verlies van de zaak, zij nadeel in haar vermogen lijdt, gelijk aan de waarde van de zaak in het handelsverkeer. De vraag is dan of sprake is (geweest) van verlies van de zaak en zo ja, wat de waarde daarvan is geweest.
Ten aanzien van het eerste wordt vastgesteld dat [gedaagde] niet weerspreekt dat het tankstation voor AIM verloren is gegaan, zodat in het navolgende daarvan wordt uitgegaan. Met betrekking tot waarde van de zaak moet volgens de Hoge Raad in het algemeen de waarde worden gesteld op de waarde in het economische verkeer ten tijde van het verlies van de zaak (Hoge Raad 12 april 1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC0206, rov. 3.2). Anders dan bij dagelijks in grote aantallen verhandelde zaken zoals auto’s (zie bijvoorbeeld Hoge Raad 10 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:208) betreft het hier (onderdelen van) een gebruikt tankstation waarvoor een veel kleinere markt bestaat. Daar komt bij dat, uitgaande van de hypothetische situatie dat [gedaagde] niet had verhinderd dat AIM haar eigendomsrecht ten aanzien van het tankstation kon uitoefenen, AIM beperkt zou zijn geweest tot hetzij de overdracht van (onderdelen van) het tankstation aan opvolgend huurster Sakko Commercial, hetzij het tankstation kon ontmantelen en kon proberen om dit, of onderdelen daarvan, aan derden te verkopen.
4.9.
Ten aanzien van de eventuele overdracht van het tankstation aan Sakko Commercial (de eerstgenoemde mogelijkheid) heeft [gedaagde] een verklaring overgelegd van de directeur van Sakko Commercial die liet weten dat het standpunt van AIM, inhoudende dat Sakko Commercial het tankstation zonder meer had overgenomen, onjuist is. Daaraan heeft hij toegevoegd dat als Sakko Commercial al een vergoeding voor de overname van het tankstation had betaald, die vergoeding zou zijn gebaseerd op maximaal 7,50% van de nieuwbouwwaarde, ofwel € 26.250,-. Een overnamesom van € 225.000,- voor de opstallen van AIM zou Sakko Commercial nooit hebben betaald en wanneer AIM daarvoor meer dan € 30.000,- had willen ontvangen zou Sakko Commercial aan AIM kenbaar hebben gemaakt dat zij alle opstallen mocht wegbreken, aldus die verklaring. AIM heeft uitvoerig betoogd dat en waarom de waarde van het tankstation dat zij achterliet (veel) hoger was dan die
€ 30.000,- maar onderkend moet worden dat zij ten aanzien van eventuele kopers met wie zij zou hebben kunnen onderhandelen over de overnamesom weinig keuze had. Nu AIM ook geen stukken in het geding heeft gebracht waaruit kan blijken dat dit bedrag in negatieve zin afwijkt van de marktwaarde bij gelijksoortige transacties is aannemelijk dat Sakko Commercial in eventuele onderhandelingen daadwerkelijk niet meer dan € 30.000,- voor het volledige tankstation zou hebben betaald. Dat AIM, zoals uit haar stellingen volgt, in het verleden investeringen heeft gedaan die maken dat de (boekhoudkundige) waarde van het tankstation vele malen hoger is doet daar niet aan af. In deze procedure is de vraag of [gedaagde] dan wel Sakko Commercial zijn verrijkt doordat laatstgenoemde het tankstation in gebruik heeft genomen en zij daarom geen investeringen heeft hoeven doen, niet aan de orde. Het gaat hier immers enkel om de schade ten gevolge van het feit dat AIM geen gebruik heeft kunnen maken van haar wegbreekrecht.
4.10.
[gedaagde] voert aan dat AIM nooit heeft gepoogd om met Sakko Commercial onderhandelingen te beginnen over de overname van het tankstation, ook niet met betrekking tot de onderdelen waarvan AIM volgens het vonnis van de kantonrechter een wegbreekrecht had. Volgens AIM hebben er wel degelijk onderhandelingen plaatsgevonden, zij het zeer beperkt. Tijdens de mondelinge behandeling is ter sprake gekomen dat AIM van een adviseur van [gedaagde] € 30.000,- aangeboden heeft gekregen. Partijen verschilden van mening over de kennelijke tegenprestatie voor dat bedrag, waar [gedaagde] stelde dat het enkel bedoeld was om de discussie over het einde van de huurovereenkomst te beëindigen, terwijl het bedrag volgens AIM ook was bedoeld als afkoop van haar wegbreekrecht. Hoe dan ook, gesteld noch gebleken is dat het aanbod (mede) namens Sakko Commercial werd gedaan. Vastgesteld wordt verder dat uit de in het geding gebrachte stukken niet blijkt dat AIM aan Sakko Commercial een voorstel heeft gedaan of van Sakko Commercial een aanbod heeft ontvangen waarop zij niet heeft gereageerd. Gelet hierop kan niet worden vastgesteld dat AIM een vergoeding zou hebben ontvangen van Sakko Commercial voor zaken die AIM niet zou wegbreken. Een eventuele schadevergoeding kan dan ook niet worden vastgesteld op basis van een mogelijk misgelopen overnamesom.
4.11.
Voor wat betreft de als tweede genoemde mogelijkheid (verkoop van (onderdelen van) het tankstation na ontmanteling) geldt het volgende. Uit de stellingen van AIM volgt niet wat de opbrengst zou kunnen zijn geweest wanneer zij het tankstation had kunnen ontmantelen en (al dan niet in delen) aan derden had kunnen verkopen. [gedaagde] wijst er op dat AIM gebruik heeft gemaakt van het wegbreekrecht dat zij volgens het vonnis van de kantonrechter wel mocht uitoefenen en dienovereenkomstig de fuel pos, de elektronische pompen en de luifel heeft verwijderd. AIM weerspreekt dit niet. De waarde van die onderdelen van het tankstation kan dus niet worden begrepen in de eventuele schade die AIM heeft geleden ten gevolge van het niet hebben kunnen verkopen van onderdelen van het tankstation na ontmanteling.
4.12.
Welk bedrag de aan AIM in eigendom toebehorende zaken zouden kunnen hebben opgebracht wanneer AIM deze had weggebroken en aan (een) derde(n) zou hebben kunnen overdragen is in het midden gebleven. Aangenomen kan wel worden dat onderdelen van het tankstation niet verwijderd konden worden zonder deze onherstelbaar te beschadigen. Een voorbeeld daarvan is de vloeistofdichte verharding die op het gehuurde werd aangebracht. Het niet hebben kunnen wegbreken daarvan heeft daarom niet geleid tot schade van AIM. Andere zaken hadden wellicht een zekere waarde, maar die lijkt niet hoog te zijn. Zo waren de drie tanks in de bodem van het gehuurde van het jaar 1994. Volgens het verslag van Fuelsys van 17 mei 2023 dat [gedaagde] in het geding heeft gebracht zijn de tanks “lang en breed al afgeschreven” en bedraagt de waarde daarvan circa € 1.870,-. Kennelijk wordt daarmee de schrootwaarde bedoeld aangezien verder in het rapport is vermeld dat “hergebruik van enkelwandige tanks van het jaartal 1994” niet gebruikelijk is. Daar komt bij dat de kosten van het verwijderen van de ondergrondse onderdelen van het tankstation volgens hetzelfde rapport circa € 100.000,- bedragen. Hoewel AIM van mening is dat dat bedrag buitenproportioneel hoog is, acht de kantonrechter het aannemelijk dat het uit de bodem verwijderen en verkoopklaar maken van de tanks beduidend meer kost dan de door Fuelsys begrote en door AIM niet weersproken schrootwaarde. Die verwijderingskosten worden zeer waarschijnlijk ook niet goed gemaakt door de lagere prijs die een koper voor de tanks zou willen betalen. Volgens AIM moeten de tanks worden gecoat. Zij stelt dat dit in totaal € 67.500,- kost. Het volledig vernieuwen van drie tanks inclusief leidingwerk kost volgens het door AIM overgelegde kostenoverzicht van [architectenbureau] € 85.000,-. Gelet op dit verschil is het zeer de vraag of AIM voor haar oude tanks een koper kan vinden die bereid is om de kosten van het opnieuw coaten voor zijn rekening te nemen, bovenop de koopsom. Zou dit AIM wel lukken dan strekken op de verkoopopbrengst in mindering de kosten van verwijdering van de tanks, die wellicht hoger zijn dan de verkoopopbrengst. Van schade is in dat geval geen sprake.
Andere zaken die, nadat ze door AIM zouden zijn weggebroken, nog een waarde vertegenwoordigden zijn door AIM niet benoemd.
4.13.
De conclusie is dat niet kan worden vastgesteld dat AIM schade heeft geleden doordat zij bij het einde van de door haar en [gedaagde] gesloten huurovereenkomst een gedeelte van het tankstation op het gehuurde niet heeft kunnen wegnemen. De vorderingen van Tamoil zullen daarom worden afgewezen.

5.De proceskosten

5.1.
Tamoil is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden vastgesteld op € 2.847,- voor het salaris van zijn gemachtigden (2 punten à € 1.356,- per punt) en € 135,- voor nakosten.
Het bedrag voor nakosten is exclusief de eventuele kosten van betekening van dit vonnis.
5.2.
Op de vordering van [gedaagde] wordt Tamoil de wettelijke rente over de proceskosten verschuldigd vanaf de vijftiende dag na vandaag.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst de vorderingen van Tamoil af;
6.2.
veroordeelt Tamoil in de proceskosten van [gedaagde] , vastgesteld op € 2.847,-, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf de vijftiende dag nadat Tamoil tot betaling daarvan is aangeschreven tot aan de dag van de volledige betaling;
6.3.
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Ebben en is in het openbaar uitgesproken op
16 oktober 2024.