ECLI:NL:RBZWB:2024:7575

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 november 2024
Publicatiedatum
6 november 2024
Zaaknummer
BRE 24/6536 en 24/6537
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • S. Hindriks
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing handhavingsverzoek ter zake bouwwerkzaamheden recreatiepark en voorlopige voorziening

Op 6 november 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker een voorlopige voorziening vroeg tegen de afwijzing van zijn handhavingsverzoek. Dit handhavingsverzoek was ingediend naar aanleiding van bouwwerkzaamheden voor de bouw van 90 recreatiewoningen aan de [locatie] te [plaats 2] door vergunninghoudster. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen op Zoom had het handhavingsverzoek op 19 april 2024 niet-ontvankelijk verklaard, omdat verzoeker niet als belanghebbende werd beschouwd. Na bezwaar bleef het college bij de afwijzing, maar verklaarde de bezwaren van verzoeker ten aanzien van de brug ontvankelijk, terwijl deze ongegrond werden verklaard. De voorzieningenrechter oordeelde dat het college op goede gronden de afwijzing van het handhavingsverzoek in stand had gelaten. De voorzieningenrechter concludeerde dat de vergunninghoudster voldoende had gedaan om te voldoen aan de voorwaardelijke verplichtingen in de omgevingsvergunning, en dat er geen sprake was van een overtreding. Het beroep van verzoeker werd ongegrond verklaard, en er was geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Verzoeker kreeg geen griffierecht terug en geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 24/6536 en 24/6537
uitspraak van de voorzieningenrechter van 6 november 2024 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [plaats 1] ,

verzoeker,
en
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen op Zoom, college,
(gemachtigde: [gemachtigde] ).
Als derde-partij neemt aan de zaken deel: [vergunningshoudster] B.V. uit [plaats 2] , vergunninghoudster.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek van verzoeker om een voorlopige voorziening tegen de afwijzing van zijn handhavingsverzoek van 25 februari 2024. Het handhavingsverzoek ziet op de bouwwerkzaamheden voor het bouwen van 90 recreatiewoningen aan de [locatie] te [plaats 2] (perceel) door vergunninghoudster.
1.1.
Het college heeft het handhavingsverzoek bij besluit van 19 april 2024 niet-ontvankelijk verklaard. Met het bestreden besluit van 26 augustus 2024 op het bezwaar van verzoeker is het college, onder een aangepaste motivering, bij de afwijzing van het handhavingsverzoek gebleven. Het college heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 23 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van het college en vergunninghoudster werd vertegenwoordigd door haar [directeur] .
1.3.
Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak beslist zij ook op het beroep van verzoeker tegen het bestreden besluit. Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Omvang van het geschil
2. De voorzieningenrechter beoordeelt of het college in het bestreden besluit op goede gronden de afwijzing van het handhavingsverzoek in stand heeft gelaten en of er aanleiding is om een voorlopige voorziening te treffen. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van verzoeker.
Het beroep en de voorlopige voorziening
3. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter dient het beroep ongegrond te worden verklaard en is er geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Verzoeker woont aan de [woning] te [plaats 1] , ten oosten van het perceel. Het perceel betreft een voormalig campingterrein dat grenst aan een beekdal waarin [de beek] ligt. [de beek] is de oostelijke begrenzing van het perceel. Ten westen van het perceel ligt [het natuurgebied] met bossen en heidegebieden. Vergunninghoudster wenst op het perceel een recreatiepark te realiseren en hierop onder meer 90 recreatiewoningen te bouwen. Vergunninghoudster heeft hiervoor op 23 juni 2022 een omgevingsvergunning aangevraagd bij het college, welke bij besluit van 27 oktober 2022 is verleend. Onderdeel van de voorschriften voor de realisering van het recreatiepark is het [landschapsplan 1] , waarin de bouw van een brug over [de beek] is genoemd. Vergunninghoudster is begin 2024 gestart met de bouw van een deel van de recreatiewoningen. Verzoeker heeft op 25 februari 2024 bij het college hiertegen een handhavingsverzoek ingediend omdat niet zou zijn voldaan aan de voorwaarde over het landschapsplan. Bij besluit van 19 april 2024 heeft het college het handhavingsverzoek van verzoeker niet-ontvankelijk verklaard, omdat het college verzoeker niet als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb beschouwt. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. In het bestreden besluit heeft het college – overeenkomstig het advies van Adviescommissie voor de bezwaarschriften gemeente Bergen op Zoom (commissie) – de bezwaren van verzoeker ontvankelijk verklaard voor zover deze zien op de bouw van de brug. De bezwaren ten aanzien van de brug zijn ongegrond verklaard en de rest van de bezwaren zijn niet-ontvankelijk verklaard.
4.1
Het verzoek en het beroep zien alleen op de ongegrondverklaring van het bezwaar ten aanzien van de brug.
Heeft het college in het bestreden besluit op goede gronden de afwijzing van het handhavingsverzoek in stand gelaten?
5. Verzoeker voert aan dat voor de bouw van de recreatiewoningen als voorwaardelijke verplichting is gesteld dat eerst de landschappelijke inpassing uit bijlage 6.2 van het voormalige bestemmingsplan uitgevoerd moet zijn. De brug over [de beek] is nog niet gebouwd en hiervoor is onder meer toestemming van Defensie nodig. Verzoeker ziet dat de bouw stagneert en is bezorgd dat de brug niet wordt aangelegd. Dat heeft als gevolg dat de bestaande ontsluiting via de [locatie] ook door de recreanten gebruikt zal worden. Dit zal de verkeersdruk doen toenemen.
5.1
Het college wijst erop dat in het landschapsplan een ruwe schets van de wegenstructuur, aanduidingen van groenvoorzieningen en een globale omschrijving van het te realiseren recreatiepark is opgenomen. De wegenstructuur en het groene raamwerk zijn gerealiseerd en volgens het college is in dit stadium in voldoende mate aan de voorwaardelijke verplichting voldaan om te starten met de bouw van de recreatiewoningen. Een zodanige uitleg van deze voorwaarde dat alle infrastructuur en groenvoorzieningen volledig voorafgaand aan de bouwfase gerealiseerd moeten zijn, is feitelijk onwerkbaar en onwenselijk. De definitieve inrichting vindt plaats als de ruwbouwwerkzaamheden zijn afgerond. In het bestemmingsplan en de omgevingsvergunning is niet de eis gesteld dat de brug al voorafgaand aan de bouwfase gebouwd dient te zijn en de brug maakt ook geen onderdeel uit van de aan vergunninghoudster verleende omgevingsvergunning. Het college heeft er vertrouwen in dat de omgevingsvergunning voor de brug wordt verleend en zal er ook op toezien dat de brug daadwerkelijk wordt gerealiseerd. Indien dat niet gebeurt, kan de beoogde hoofdingang ook niet gebruikt worden en zo nodig zal handhavend worden opgetreden.
5.2
Partijen zijn het erover eens dat het college het bevoegde gezag is om eventueel handhavend op te treden en dat de aan vergunninghoudster verleende omgevingsvergunning onaantastbaar vaststaat.
5.3
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtrechtspraak van de Raad van State [1] (AbRS) volgt dat – gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving – het bestuursorgaan dat bevoegd is om in geval van overtreding van een wettelijke voorschrift met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moet maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd om dit niet te doen. Dit kan zich voordien als er een concreet zicht op legalisatie bestaat of als handhavend optreden zo onevenredig in verhouding tot de daarmee te dienen belangen is dat van optreden in die concrete situatie dient te worden afgezien. Het college heeft het handhavingsverzoek van verzoeker afgewezen, omdat vergunninghoudster de relevante regels van het omgevingsplan en de omgevingsvergunning niet overtreedt. Daardoor ontbreekt de grondslag voor handhaving. De voorzieningenrechter moet voor dit onderdeel dus eerst beoordelen of er regels overtreden zijn. Pas als dat het geval is, komt de voorzieningenrechter toe aan de beoordeling of het college in het bestreden besluit op goede gronden toch afziet van handhaving.
Is er sprake van een overtreding?
5.4
Op het perceel is vanaf 2024 het Omgevingsplan gemeente Bergen op Zoom (omgevingsplan) van toepassing. Voor 2024 gold het bestemmingsplan ‘[naam bestemmingsplan]’ (bestemmingsplan). Artikel 22.1, sub a, van de Omgevingswet in samenhang met artikel 4.6, eerste lid, sub g, van de Invoeringswet Omgevingswet in samenhang met artikel 3.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening bepaalt dat het bestemmingsplan onder het tijdelijke deel van het omgevingsplan valt. Het perceel had in het bestemmingsplan de bestemming ‘Recreatie’ [2] met onder meer de functieaanduidingen ‘specifieke vorm van recreatie – intern groen raamwerk’, ‘brug’ en ‘specifieke vorm van recreatie – verblijfsrecreatie 4’. De voor ‘Recreatie’ aangewezen gronden zijn bestemd voor het recreatief verblijf van personen, die elders hun hoofdverblijf hebben, in kampeermiddelen op kampeerplaatsen, staanplaatsen voor campers, chalets, trekkershutten en recreatiewoningen ten behoeve van bedrijfsmatige exploitatie, met uitzondering van een hotelaccommodatie. Op de verbeelding is aan de oostkant van het perceel ruimte voor een brug over [de beek] gereserveerd [3] . De brug moet uitkomen op de [weg]. De situering van de beoogde brug sluit aan op een te realiseren T-vormige lindelaan [4] . Verder is in artikel 12.4.3 van het bestemmingplan de volgende voorwaardelijke verplichting opgenomen:
Op de [locatie], ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van recreatie - verblijfsrecreatie 4’ mogen de gronden uitsluitend worden bebouwd en gebruikt overeenkomstig deze regels indien uitvoering is gegeven aan het bij deze regels behorende landschapsplan: '[landschapsplan 2]’;' Het voornoemde landschapsplan is opgenomen in bijlage 6.2 van de regels van dit bestemmingsplan.
De landschappelijke inpassing op grond van het landschapsplan als bedoeld in het vorige lid dient onderhouden en in stand gehouden te worden.
5.5
In de voorschriften bij de aan vergunninghoudster verleende omgevingsvergunning is bepaald dat op grond van artikel 12.4.3, sub a, van het bestemmingsplan pas met de bouw van de recreatiewoningen gestart mag worden als de landschappelijke inrichting uit bijlage 6.2 van het bestemmingplan is gerealiseerd. Verzoeker en het college interpreteren dit voorschrift uit de omgevingsvergunning ieder op een andere manier. Volgens verzoeker is pas aan het voorschrift voldaan als zowel terreinopbouw in de vorm van de T-vormige lindelaan als de nieuwe hoofdingang met de brug zijn gerealiseerd. Het college heeft ter zitting toegelicht dat het voorschrift uit de omgevingsvergunning refereert aan artikel 12.4.3 van het bestemmingsplan, zodat het moet worden geïnterpreteerd in het kader van de uiteindelijk te realiseren situatie. Het gaat om de uitvoering en de instandhouding van de landschappelijke inpassing conform bijlage 6.2 van het bestemmingsplan om het perceel voor de bestemming ‘Recreatie’ te mogen bebouwen en te gebruiken.
5.6
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter dient het aangehaalde voorschrift zo te worden uitgelegd dat op het moment van de ingebruikname van de eerste recreatiewoningen op het park er volledig aan het landschapsplan dient te zijn voldaan. Voor de bouwfase hoeft het landschapsplan nog niet volledig uitgevoerd te zijn. De letterlijke interpretatie van het voorschrift – zoals verzoeker voorstaat – wijst de voorzieningenrechter dan ook af, met name omdat de voorwaarde in het bestemmingsplan het bebouwen en gebruiken als één geheel ziet. De zorgen over de stagnerende bouw, de toenemende verkeersdruk langs de [locatie] en het gegeven dat de brug er nu nog niet ligt, maken het voorstaande niet anders. De voorzieningenrechter maakt uit het dossier op dat de T-vormige laan richting de nieuwe hoofdingang en de hoofdstructuur (inclusief de wegenstructuur) al zijn aangelegd. Ter zitting is toegelicht dat er aan de parkzijde bij [de beek] ook al groen is verwijderd, maar dat de linden nog gepland dienen te worden en dat er voor de plaatsing van de brug nog vier bomen dienen te worden gekapt. Voor de bouw van de brug is van belang dat zowel het waterschap als Defensie met de bouw van de brug in moeten stemmen. Het waterschap heeft al ingestemd. Vergunninghoudster is bezig om de benodigde toestemming van Defensie te verkrijgen. In het dossier is een onderzoek met constructieberekeningen voor de brug opgenomen. De conclusies van dat onderzoek wijzen er niet op dat de brug niet gebouwd kan worden. Ook geeft het college in het verweerschrift aan dat het vasthoudt aan de nieuwe ontsluitingsroute en dat zo nodig handhavend zal worden opgetreden als men het park wil openen voordat de brug gereed is. Volgens vergunninghoudster ter zitting zijn de benodigde stukken naar verwachting binnen vier weken beschikbaar. Namens het college is hierop aangegeven dat dan nog voor het einde van dit jaar een beslissing over de te verlenen omgevingsvergunning voor de bouw van de brug kan worden genomen. Vergunninghoudster streeft er naar om de brug voor
1 april 2025 te realiseren, om vervolgens het recreatiepark per 18 april 2025 in gebruik te nemen. Rekening houdend met het voorstaande kan de voorzieningenrechter het standpunt van het college – namelijk dat vergunninghoudster voldoende heeft gedaan om te voldoen aan de in de omgevingsvergunning opgenomen voorwaardelijke verplichting zodat geen sprake is van een overtreding – volgen. Het beroep slaagt dan ook niet.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep tegen het bestreden besluit is ongegrond. Dat betekent dat het afgewezen handhavingsverzoek in stand blijft. Er bestaat daarom ook geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Verzoeker krijgt daarom ook het griffierecht niet terug en hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Hindriks, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.J.E. Loontjens, griffier, op 6 november 2024 en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Artikel 5:1, eerste lid:
1. In deze wet wordt verstaan on overtreding: een gedraging die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift.
Omgevingswet
Artikel 18.1:
De bestuursrechtelijke handhavingstaak omvat:
a. het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet, met inbegrip van het verzamelen en registreren van gegeven die hiervoor van belang zijn,
b. het behandelen van klachten of de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet, en
c. het opleggen en ten uitvoer leggen van een bestuurlijke sancties vanwege enig handelen of nalaten in strijd met het bepaalde bij of krachtens deze wet.
Bestemmingsplan ‘[naam bestemmingsplan]’ (bestemmingsplan)
Artikel 12.1, sub d:
De voor ‘Recreatie’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
d. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van recreatie - verblijfsrecreatie 4’:
1. voor het recreatief verblijf van personen, die elders hun hoofdverblijf hebben, in
kampeermiddelen op kampeerplaatsen, staanplaatsen voor campers, chalets,
trekkershutten en recreatiewoningen ten behoeve van bedrijfsmatige exploitatie, met
uitzondering van een hotelaccommodatie;
2.centrale voorzieningen: uitsluitend op de begane grond ten dienste van de
verblijfsrecreatie genoemd in 12.1 lid d sub;
3. ondersteunende horeca tot maximaal categorie 1 van de Staat van Horeca-
activiteiten;
4. één bedrijfswoning met bijbehorende bouwwerken.
j. ter plaatse van de aanduiding ‘brug’, een brug met een maximumbreedte van 10 meter;
k. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van recreatie – intern groen raamwerk’, een T-vormige lindelaan op grond van het geldende landschapinrichtingsplan;
Artikel 12.4.3:
a. Op de [locatie], ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van recreatie - verblijfsrecreatie 4’ mogen de gronden uitsluitend worden bebouwd en gebruikt overeenkomstig deze regels indien uitvoering is gegeven aan het bij deze regels behorende landschapsplan: '[landschapsplan 2]’;' Het voornoemde landschapsplan is opgenomen in bijlage 6.2 van de regels van dit bestemmingsplan.
b. De landschappelijke inpassing op grond van het landschapsplan als bedoeld in het vorige lid dient onderhouden en in stand gehouden te worden.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld AbRS 17 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:574.
2.Artikel 12.1, sub d, van de planregels van het bestemmingsplan.
3.Artikel 12.1, sub j, van de planregels van het bestemmingsplan.
4.Artikel 12.1, sub k, van de planregels van het bestemmingsplan, behorend bij de bestemming 'specifieke vorm van recreatie - intern groen raamwerk'.