ECLI:NL:RBZWB:2024:7664

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 november 2024
Publicatiedatum
11 november 2024
Zaaknummer
11228507 AZ VERZ 24-54 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • mr. Tilman-Knoester
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Berusting in ontslag op staande voet met toewijzing van gefixeerde schadevergoeding, transitievergoeding en billijke vergoeding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 5 november 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, aangeduid als [werknemer], en de Gemeenschappelijke Regeling Regionale Ambulancevoorziening Brabant Midden-West-Noord (RAV). De werknemer verzocht de kantonrechter om te verklaren dat er geen dringende reden voor ontslag op staande voet was en om verschillende vergoedingen, waaronder een billijke vergoeding, transitievergoeding en een vergoeding wegens onregelmatige opzegging. De werknemer was op 29 mei 2024 op staande voet ontslagen door RAV, die stelde dat de werknemer hardnekkig weigerde zijn werkzaamheden uit te voeren volgens een vastgesteld opbouwschema en nevenwerkzaamheden verrichtte zonder toestemming.

De kantonrechter oordeelde dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig was. De rechter concludeerde dat de werknemer niet hardnekkig had geweigerd om zijn re-integratieverplichtingen na te komen en dat de nevenwerkzaamheden niet als dringende reden voor ontslag konden worden aangemerkt. De kantonrechter wees de verzoeken van de werknemer toe, waaronder een gefixeerde schadevergoeding van € 13.832,68, een transitievergoeding van € 21.917,65 en een billijke vergoeding van € 48.065,24. Daarnaast werd RAV veroordeeld tot het verstrekken van een correcte eindafrekening en deugdelijke loonspecificaties. De proceskosten werden ook aan RAV opgelegd, omdat deze overwegend ongelijk kreeg in de procedure.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer / rekestnummer: 11228507 \ AZ VERZ 24-54
Beschikking van 5 november 2024
in de zaak van
[werknemer],
wonende te [plaats] ,
verzoekende partij,
hierna te noemen: [werknemer] ,
gemachtigde: mr. D.R. Hut,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon GEMEENSCHAPPELIJKE REGELING REGIONALE AMBULANCE VOORZIENING BRABANT MIDDEN-WEST-NOORD,
gevestigd te ’s-Hertogenbosch,
verwerende partij,
hierna te noemen: RAV,
gemachtigde: mr. M.J.J. Rutten.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift van [werknemer] met producties 1 tot en met 61 dat op 24 juli 2024 ter griffie is ontvangen;
  • het verweerschrift van RAV met producties 1 tot en met 39 met voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek;
  • de door RAV toegestuurde aanvullende productie 40;
  • de door [werknemer] toegestuurde aanvullende producties 62 tot en met 78;
  • de mondelinge behandeling van 1 oktober 2024 waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Tenslotte is beschikking bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
[werknemer] , geboren [datum] 1974, is op 1 maart 2010 bij RAV aangesteld als ambulancechauffeur op de post [locatie] voor 29 uur per week en tegen een loon (tot 1 juni 2024) van € 3.080,61 bruto per maand te vermeerderen met 8,33% vakantietoeslag en 8,33% eindejaarsuitkering. [werknemer] had bij RAV als neventaak [neventaak 1] en hij was [neventaak 2] . Per 1 januari 2020 is het dienstverband vanwege de inwerkingtreding van de Wet normalisatie rechtspositie ambtenaren (Wnra) en daarmee de invoering van de Ambtenarenwet 2017 van rechtswege omgezet in een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht.
2.2.
Op de gesloten arbeidsovereenkomst is de Cao Ambulancezorg (hierna: cao), een gedragscode en ziekteverzuimreglement van toepassing verklaard.
2.3.
Op 1 maart 2023 heeft [werknemer] een officiële klacht ingediend bij RAV tegen [collega 1] wegens ongewenste omgangsvormen van [collega 1] richting zijn collega [collega 2] en de door [collega 1] in de wereld gebrachte roddel over het bestaan van een affectieve relatie tussen [werknemer] en [collega 2] . [werknemer] heeft RAV daarbij verzocht om passende maatregelen te treffen om de veiligheid en integriteit van de werkomgeving te waarborgen.
2.4.
Op 16 maart 2023 heeft [werknemer] een gesprek gehad met [de leidinggevende] , [de manager] en [de vertrouwenspersoon] over de ingediende klacht. In het gesprek zijn ook de rijstijl en twee eerdere bekeuringen van [werknemer] besproken. Op 17 maart 2023 heeft [werknemer] zich bij RAV ziek gemeld omdat hij zich niet gehoord en begrepen voelt over de klacht.
2.5.
Op 20 maart 2023 heeft [werknemer] zich beter gemeld bij [de leidinggevende] . Die heeft de betermelding niet geaccepteerd vanwege het gesprek van 16 maart 2023 en een afspraak voor [werknemer] gemaakt bij de bedrijfsarts.
2.6.
Op 19 april 2023 oordeelt de bedrijfsarts dat [werknemer] niet in staat is zijn eigen functie uit te voeren. Verder oordeelt de bedrijfsarts dat er geen bezwaar is tegen aangepaste werkzaamheden voor een paar uur per week. [werknemer] verricht vervolgens neventaken bij RAV als [neventaak 1] en [neventaak 2] .
2.7.
Op 28 juni 2023 heeft de bedrijfsarts [werknemer] opnieuw gezien. De bedrijfsarts oordeelt dat [werknemer] niet in staat is om de eigen functie of andere aangepaste werkzaamheden te verrichten.
2.8.
Op 6 juli 2023 heeft [werknemer] een gesprek gehad met [de directeur] en de vertrouwenspersoon over zijn klacht van onveiligheid en ongewenst gedrag. [de directeur] heeft [werknemer] in het gesprek geadviseerd om niet bovengemiddeld met [collega 2] samen te werken om zo roddels te voorkomen.
2.9.
Op 13 juli 2023 ontvangt [werknemer] per post een officiële waarschuwing van RAV – die gedateerd is op 23 februari 2023 – voor verkeersovertredingen in 2021 en 2022 waarmee hij de Brancherichtlijn heeft overschreden. Eerder (op 7 juni en 6 augustus 2021) heeft [werknemer] van RAV ook waarschuwingen gehad voor verkeersovertredingen.
2.10.
Op 1 augustus 2023 is [werknemer] door RAV ontheven van zijn neventaak als [neventaak 1] .
2.11.
Op 17 augustus 2023 oordeelt de bedrijfsarts dat het goed is dat [werknemer] het werk weer oppakt en met [werknemer] is afgesproken dat hij de komende week een gesprek gaat inplannen met de manager over het oppakken van werkzaamheden (maximaal 2 dagen per week).
2.12.
Op 23 augustus 2023 vindt er een gesprek plaats tussen [werknemer] , [de leidinggevende] en [de manager] . In dat gesprek is afgesproken dat [werknemer] voorkomende werkzaamheden als uitgifte van nieuwe kleding, onderhoud gebouw en logistiek gaat verrichten. Tot uitvoering van die werkzaamheden komt het dan feitelijk niet omdat ze er niet zijn.
2.13.
Op 11 september 2023 adviseert de bedrijfsarts dat [werknemer] 2 dagen per week aangepaste werkzaamheden kan verrichten. Verder dat er een plan wordt gemaakt inclusief evaluaties om uren op te bouwen en te werken aan terugkeer in eigen werk. [werknemer] heeft vervolgens met [de leidinggevende] gesproken over vervangende werkzaamheden als inname en uitgave van kleding voor collega’s, welke werkzaamheden [werknemer] erna is gaan uitvoeren.
2.14.
Op 13 december 2023 oordeelt de bedrijfsarts dat er geen medische bezwaren zijn een stappenplan te maken waarin [werknemer] zijn eigen werk weer opbouwt. Verder oordeelt de bedrijfsarts dat het streven is dat [werknemer] per 1 maart 2024 volledig hersteld is waardoor het niet nodig is een arbeidsdeskundig onderzoek in te zetten.
2.15.
In de periode van 18 december 2023 tot 22 december 2023 was [werknemer] ziek vanwege de griep. Op 27 december 2023 heeft RAV een opbouwschema aan [werknemer] gestuurd voor re-integratie in januari 2023 door mee te rijden met de ambulance en voorkomende werkzaamheden op de post. [werknemer] heeft dat opbouwschema deels doorlopen vanwege een aantal opgenomen vrije dagen.
2.16.
Op 7 februari 2024 heeft [werknemer] een theorie en praktijkassessment gehaald voor het rijden op de ambulance. [werknemer] heeft het assessment op verzoek van RAV gedaan wegens het lange tijd niet zelfstandig op de ambulance rijden.
2.17.
Op 14 februari 2024 heeft [werknemer] met [de manager] en [de leidinggevende] een gesprek over de werkzaamheden waarin hem (onder meer) is medegedeeld dat het loon na een jaar arbeidsongeschiktheid zal worden gekort met 30%.
2.18.
Op 21 februari 2024 wordt [werknemer] bij de bedrijfsarts gezien. De bedrijfsarts oordeelt dat er geen medische redenen zijn waarom [werknemer] zijn eigen werk niet kan uitvoeren en er een opbouwschema gemaakt kan worden waarbij [werknemer] zijn eigen werkzaamheden uitbouwt tot volledige contracturen.
2.19.
Op 22 februari 2024 heeft [de leidinggevende] per mail akkoord gegeven op het door [werknemer] opgestelde opbouwschema van 20 februari 2024 waarbij hij met de ambulance meerijdt. [werknemer] werkt vervolgens deels op basis van het opbouwschema omdat hij ziek is vanwege de griep.
2.20.
Bij e-mail van 5 maart 2024 deelt [werknemer] aan [de leidinggevende] mede dat hij beter gemeld wil worden en niet akkoord gaat met spoor twee of 30% loonkorting. Daarnaast deelt hij mede een advocaat gevraagd te hebben zijn belangen te behartigen. Op 11 maart 2024 verzoekt de eerdere gemachtigde van [werknemer] aan RAV om spoedig met een concreet opbouwschema te komen en [werknemer] beter te melden.
2.21.
Op 12 maart 2024 ontvangt [werknemer] van [de leidinggevende] een opbouwschema voor de maand maart 2024, dat afwijkt van het voorstel van [werknemer] en waarbij [werknemer] rijdt met praktijk/werkbegeleiders. Als reactie deelt [werknemer] bij Whatsapp van 13 maart 2024 aan [de leidinggevende] onder andere mede dat data en tijden op het schema niet passen in zijn privéleven en hij graag overleg wil om tot een oplossing te komen die voor beiden werkt.
2.22.
Bij e-mail van 14 maart 2024 deelt [de leidinggevende] aan [werknemer] mede aan het schema vast te willen houden en dit enkel in details afwijkt van zijn voorgestelde dagen. [werknemer] bouwt de vervolgens door RAV voorgestelde uren in maart 2024 deels op.
2.23.
Per 17 maart 2024 past RAV de eerder aangekondigde loonkorting toe van 30% wegens een jaar arbeidsongeschiktheid.
2.24.
Begin april 2024 werkt [werknemer] op de ambulance en op 5 april 2024 was [werknemer] bij RAV voor een scholingsdag. [werknemer] heeft toen heimelijk zijn collega’s van de [neventaak 1] opgenomen door zijn smartphone bij hen op opnamestand op een bureau te laten liggen.
2.25.
Op 8 april 2024 heeft de bedrijfsarts [werknemer] via Teams gesproken. De bedrijfsarts oordeelt dat er geen medische redenen zijn dat [werknemer] zijn eigen werk niet uit kan voeren en hij de uren in de komende weken moet opbouwen met een schema. Verder dat uitgegaan wordt van volledige inzetbaarheid per 1 mei 2024 en als het rooster technisch niet mogelijk is per 1 juni 2024.
2.26.
Bij brief van 8 april 2024 heeft de eerdere gemachtigde van [werknemer] aan RAV medegedeeld dat [werknemer] per 21 februari 2024 arbeidsgeschikt is en beter gemeld moet worden. Daarnaast is medegedeeld dat bij het maken van het rooster rekening dient te worden gehouden met privéomstandigheden van [werknemer] zoals voorheen gebeurde.
2.27.
Op 10 april 2024 heeft [werknemer] zich ziek gemeld bij RAV vanwege geruchten over hem bij RAV en hij geen veilig werkklimaat ervaart. De echtgenote van [werknemer] heeft een brief aan [de leidinggevende] gestuurd waarin zij vraagt om gepaste maatregelen na verspreiding van geruchten.
2.28.
Op 15 april 2024 heeft [werknemer] een gesprek gehad met [de leidinggevende] en [manager HR] (manager HR) over de opname met zijn telefoon op 5 april 2024. [werknemer] heeft in dat gesprek aangegeven vier dagen in zijn auto in het bos te hebben slapen.
2.29.
Op 17 april 2024 heeft de bedrijfsarts op verzoek van RAV telefonisch contact met [werknemer] en naar aanleiding van dat gesprek geoordeeld vast te houden aan het eerdere advies van 8 april 2024. RAV heeft van dit oordeel een herbeoordeling gevraagd.
2.30.
Op 23 april 2024 heeft [werknemer] een gesprek met [de manager] , [de leidinggevende] [HR medewerker] (HR medewerker, hierna: [HR medewerker] ). RAV geeft in het gesprek aan het niet goed te vinden gaan met [werknemer] en zij heeft [werknemer] uit het verdere rooster van april 2024 gehaald.
2.31.
Op 30 april 2024 vindt er weer een gesprek plaats tussen [werknemer] , [de manager] , [de leidinggevende] en [HR medewerker] . In dat gesprek is gesproken over de onveilige werkomgeving die [werknemer] ervaart waardoor [werknemer] volgens RAV niet goed op de auto kan functioneren. Besproken is dat [werknemer] kijkt naar zijn beschikbaarheid voor vervangende werkzaamheden op de post per 1 mei 2024. Diezelfde dag stuurt [werknemer] een bericht dat hij die week niet aanwezig zal zijn op het werk.
2.32.
Op 1 mei 2024 ontvangt RAV een herbeoordeling waarin het advies van de bedrijfsarts wordt gevolgd.
2.33.
Bij brief van 2 mei 2024 deelt RAV aan [werknemer] mede uren te willen opbouwen volgens bijgevoegd opbouwschema voor de weken 19 tot en met 27, dat als hij niet verschijnt volgens het schema er geen loon wordt betaald. Verder is [werknemer] gevraagd zijn beschikbaarheid door te geven in de weken 19 en 20 voor voorkomende werkzaamheden en als er niets wordt vernomen RAV de uren in die weken inplant.
2.34.
Bij e-mail van 6 mei 2024 geeft [werknemer] zijn beschikbaarheid door aan RAV en deelt hij mede het niet eens te zijn met het verrichten van voorkomende werkzaamheden. Als reactie daarop geeft [de leidinggevende] bij e-mail van 6 mei 2024 aan dat in week 19 niet 1 dienst maar 3 diensten moeten worden ingepland.
2.35.
Bij e-mail van 10 mei 2024 deelt [werknemer] aan [de leidinggevende] mede dat hij die ochtend op de post aanwezig was, maar er niemand was, dat hij verward is over wat van hem verwacht wordt en hij niet ziek is. Verder vraagt hij wat de verwachtingen zijn van RAV.
2.36.
De eerdere gemachtigde van [werknemer] deelt bij brief van 14 mei 2024 aan RAV mede dat uitvoering van voorkomende werkzaamheden onacceptabel is en verzoekt RAV om [werknemer] eigen werkzaamheden te laten verrichten voor de volledige contracturen. Als reactie deelt RAV bij brief van 17 mei 2024 mede dat volgens het advies van de bedrijfsarts gekomen moet worden tot een opbouwschema en voor de weken 19 en 20 met [werknemer] is afgesproken dat hij voorkomende werkzaamheden zou verrichten omdat hij een onveilige situatie ervaarde. Verder deelt RAV mede dat in de weken 21 tot en met 23 een collega nog meerijdt ter ondersteuning en als [werknemer] zich niet houdt aan het bijgevoegde opbouwschema met data en tijdstippen het loon wordt stopgezet.
2.37.
Bij e-mail van 21 mei 2024 deelt [werknemer] aan RAV mede op welke dagen hij beschikbaar is de komende weken om werkzaamheden te verrichten. Hij geeft aan 4 van de 8 door RAV bepaalde dagen niet te kunnen, namelijk op 22, 24, 27 mei en 1 juni 2024, maar bij een opsomming van dagen geeft hij aan wel op 27 mei 2024 te kunnen.
2.38.
Op 22 mei 2024 komt [werknemer] niet werken bij RAV waarna RAV het loon van [werknemer] heeft stop gezet. Ook op 24 en 27 mei 2024 is [werknemer] niet verschenen bij RAV.
2.39.
Bij brief van 27 mei 2024 heeft RAV aan [werknemer] een dienstopdracht gegeven om op 28 mei 2024 te verschijnen voor een gesprek op straffe van ontslag. RAV heeft daarbij medegedeeld dat [werknemer] de gelegenheid krijgt om uit te leggen waarom hij drie keer niet op het werk is verschenen en niets heeft laten horen en er signalen zijn dat hij elders nevenwerkzaamheden heeft verricht.
2.40.
In het gesprek van 28 mei 2024 heeft RAV aan [werknemer] voorgehouden dat het niet verschijnen wordt gezien als werkweigering. [werknemer] is in het gesprek geconfronteerd met nevenwerkzaamheden die hij zou hebben verricht.
2.41.
Op 29 mei 2024 is [werknemer] door RAV op staande voet ontslagen. In de brief is (onder meer) het volgende vermeld:
Reden voor ontslag
De vergaande maatregel van een ontslag op staande voet is genomen omdat u hardnekkig weigert uw eigen werkzaamheden volgens het vastgestelde opbouwschema uit te oefenen. U bent recent tot driemaal toe niet verschenen. Ook niet nadat uw salaris is gestaakt en u indringend bent gewaarschuwd. Sterker nog, u heeft enkel de dagen dat u wel bereid was te werken doorgegeven, maar op de dagen dat u zou moeten werken heeft u niets van u laten horen.
Daarnaast is vastgesteld dat u, in plaats van te werken volgens het opbouwschema, nevenwerkzaamheden verrichtte. Voor deze nevenwerkzaamheden heeft u geen toestemming. Ingevolge artikel 2.3 Cao Ambulancezorg was u verplicht toestemming te vragen.
Dit gedrag is zeer ernstig en merken wij aan als een dringende reden als bedoeld in artikel 7:678 lid 2 onder j BW. Zeker als wij hierbij de gehele voorgeschiedenis in ogenschouw nemen. Wij hebben u immers meermaals het voordeel van de twijfel gegeven. (…)(…)
Bijkomende omstandigheden
(…)
Ook kunnen wij niet anders dan vaststellen dat u nevenwerkzaamheden verricht zonder hiervoor toestemming te hebben gevraagd. Deze nevenwerkzaamheden voert u ook nog eens uit op een dag dat u had moeten werken. Dit is in strijd met de Cao waarin expliciet is opgenomen dat nevenwerkzaamheden niet mogen worden verricht in tijden waarop de werknemer werkzaamheden voor de werkgever dient te verrichten (artikel 2.3 lid 4 Cao Ambulancezorg). U laat uw eigen belangen prevaleren boven die van onze organisatie, terwijl u wel meent ons telkens verwijten te kunnen maken. Dat nemen wij u kwalijk.
(…)
(Voorwaardelijk) ontslag op staande voet
(…)
We bieden u tot donderdag 30 mei 2024, 16.30 uur de kans bijgevoegde vaststellingsovereenkomst te accepteren. (…)
Bij afwijzing van het voorstel of niet tijdige acceptatie wordt het aan u verleende ontslag op staande voet automatisch onvoorwaardelijk. (…)”
2.42.
[werknemer] is niet akkoord gegaan met het voorstel van RAV waardoor het ontslag op staande voet op 30 mei 2024 onvoorwaardelijk is geworden.
2.43.
Bij e-mail van 30 mei 204 heeft de gemachtigde van [werknemer] aan RAV verzocht het ontslag op staande voet in te trekken. Daarbij is medegedeeld dat [werknemer] niet kon werken vanwege zijn privésituatie, een rooster tenminste 28 dagen van te voren moet worden gecommuniceerd en [werknemer] de nevenwerkzaamheden van pakwerk voor de politie al jaren doet en RAV daarvan op de hoogte is.
2.44.
Op 20 juni 2024 heeft [werknemer] een eindafrekening van RAV ontvangen en in een notitie daarbij, die online is in te zien, staat:
“Afwikkeling ontslag op staande voet:
-
Loon stopgezet per 22 mei 2024
  • Geen maand opzegtermijn vanuit medewerker, boete ter hoogte van 1 maandloon ingehouden (bruto diversen).
  • Geen transitievergoeding.
  • Afrekening 844,27 verlofuren”
2.45.
Na een door RAV aangevraagd deskundigenoordeel heeft het UWV op 18 september 2024 aan RAV bericht dat die niet wordt gegeven. De reden is dat het geschil buiten het kader van het deskundigenoordeel ligt.
2.46.
[werknemer] heeft een [bedrijf 1] dat door hem in 2008 als eenmanszaak is opgericht en in 2018 is omgezet in een besloten vennootschap. Vanuit die onderneming worden cursussen gegeven.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
[werknemer] verzoekt de kantonrechter na gebruikmaking van de switch ter zitting dat:
I. voor recht wordt verklaard dat [werknemer] aan RAV geen dringende reden voor een ontslag op staande voet heeft gegeven;
en dat RAV wordt veroordeeld tot:
betaling van een billijke vergoeding van € 507.936,42 bruto dan wel een door de kantonrechter te bepalen bedrag;
betaling van een vergoeding wegens onregelmatige opzegging van € 13.832,68 bruto;
betaling van een transitievergoeding van € 20.674,31 bruto;
een correcte eindafrekening over te gaan en daarop een correctie door te voeren met inbegrip van ten onrechte in mindering gebrachte uren en RAV wordt veroordeeld tot betaling van € 3.520,44 bruto aan achterstallig loon c.q. de in mindering gebrachte uren;
betaling van de wettelijke verhoging van maximaal 50% en de wettelijke rente ex artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek (BW) over het achterstallige loon onder V vanaf opeisbaarheid tot de dag van volledige betaling;
betaling van de gemaakte advocaatkosten van € 12.100,00 inclusief btw, dan wel een door de kantonrechter te bepalen bedrag, dan wel betaling van de kosten van de procedure;
betaling van buitengerechtelijke incassokosten van € 3.025,00;
het verspreiden en publiceren van een rectificatie en het verstrekken van een positief getuigschrift, op verbeurte van een dwangsom;
overhandiging van deugdelijke loonspecificaties en betalingsbewijzen van de te betalen bedragen aan [werknemer] , op verbeurte van een dwangsom.
3.2.
[werknemer] legt aan zijn verzoeken – samengevat – het volgende ten grondslag. Het ontslag op staande voet is onterecht gegeven omdat geen sprake was van hardnekkige werkweigering. Afgesproken was dat in overleg gekeken zou worden naar beschikbaarheid van [werknemer] , rekening houdend met het werkrooster van zijn vrouw en opvang van hun zoon. Volgens artikel 7.2 lid 2 van de cao moet het definitieve rooster tenminste 28 dagen voor aanvang van de komende maand worden vastgesteld en gepubliceerd. Als geoordeeld wordt dat er sprake is van een redelijke opdracht, geldt dat RAV het effect van de loonstop niet heeft afgewacht en twee keer niet verschijnen na de loonstop geen hardnekkig weigeren is, waardoor geen sprake kan zijn van een dringende reden. Er was ook sprake van discussie over de aard en inhoud van de re-integratiewerkzaamheden. Het niet verschijnen van [werknemer] voor opgedragen werkzaamheden is hooguit een schending van re-integratieverplichtingen en dat levert ook geen dringende reden op voor ontslag op staande voet omdat geen sprake is van bijkomende omstandigheden. Er is geen sprake van nevenwerkzaamheden in de zin van artikel 2.3 van de cao omdat het pakwerk voor de politie hobbymatig is en [de leidinggevende] voor nevenwerkzaamheden op 20 maart 2023 toestemming heeft gegeven. Bij het gegeven ontslag op staande voet is ook geen rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van [werknemer] , namelijk 14 jaar trouwe dienst, op een enkele snelheidsovertreding na altijd goed hebben gefunctioneerd, arbeidsongeschikt, de financiële gevolgen en een eenzijdig arbeidsverleden. Wegens ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van RAV, waaronder het onterechte ontslag op staande voet, is RAV een billijke vergoeding verschuldigd van totaal € 507.936,42 bruto waarvan € 385.050,44 aan loon totdat [werknemer] gebruik had kunnen maken van de FLO-overgangsregeling cao (op [datum] 2034), € 72.885,49 bruto aan pensioenschade en € 50.000,00 aan immateriële schade. Daarnaast heeft [werknemer] recht op een vergoeding wegens onregelmatige opzegging van € 13.832,68 bruto en een transitievergoeding van € 20.674,31 bruto. Bij de eindafrekening zijn ten onrechte 844,27 verlofuren genoemd, terwijl dit totaal 920,6 uren moeten zijn, waardoor er voor 101,6 uur met een uurtarief van € 34,65 bruto een bedrag verschuldigd is van € 3.520,44 bruto. Vanwege het verwijtbare gedrag van RAV is er recht op vergoeding van gemaakte advocaatkosten van totaal € 12.100,00 en € 3.025,00 aan buitengerechtelijke kosten. Omdat [werknemer] op een zogenaamde zwarte lijst is geplaatst, er meerdere negatieve mededelingen zijn gedaan over hem en hij bij een andere ambulancedienst wil solliciteren dient RAV een positief getuigschrift met de tekst als vermeld in 13.2 van het verzoekschrift te verstrekken. Ook dient RAV een rectificatie per e-mail te sturen aan alle collega’s van [werknemer] en dat bericht te plaatsen op de website onder nieuws.
3.3.
RAV voert als verweer – samengevat – het volgende aan. Het gegeven ontslag op staande voet is rechtsgeldig. [werknemer] weigerde hardnekkig de eigen werkzaamheden volgens het vastgestelde en door de bedrijfsarts geadviseerde opbouwschema uit te oefenen. [werknemer] was gewaarschuwd en verscheen ondanks de loonstop niet volgens het vastgestelde opbouwschema. Op 22 mei 2024 heeft [werknemer] nevenwerkzaamheden verricht (als pakwerker voor de politie of als docent voor de DSI) en heeft daarmee in strijd gehandeld met de Ambtenarenwet, de cao, de gedragscode en het ziekteverzuimreglement. [werknemer] had geen toestemming gevraagd en gekregen voor nevenwerkzaamheden, laat staan nevenwerk tijdens re-integratie. Het ontslag op staande voet is niet buitenproportioneel vanwege de ernst van de verwijten en ook in het licht van de persoonlijke en financiële omstandigheden van [werknemer] . Er zijn volop vacatures voor [werknemer] als ambulancechauffeur en er is geen zwarte lijst waarop [werknemer] staat. Daarnaast kan [werknemer] terugvallen op zijn eigen [bedrijf 1] dat laatstelijk een eigen vermogen had van € 169.000,00 en hij kan zijn werkzaamheden voor [bedrijf 2] uitbreiden. Omdat het ontslag op staande voet terecht is en er geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van RAV heeft [werknemer] geen recht op een billijke vergoeding. Als er al een billijke vergoeding verschuldigd is dan is de waarde van het dienstverband hoogstens gelijk aan de opzegtermijn. Er zijn voldoende vacatures waardoor hij fase 1 van de FLO regeling niet hoeft mis te lopen en evenmin pensioenschade. Er is geen reden om aan te nemen dat [werknemer] immateriële schadevergoeding lijdt. Een billijke vergoeding dient op nihil gesteld te worden of flink gematigd te worden. [werknemer] heeft geen recht op de transitievergoeding wegens ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van hem. Indien er wel recht is op de transitievergoeding dan bedraagt die € 20.736,69 bruto. Wegens het terechte ontslag op staande voet heeft [werknemer] geen recht op een vergoeding wegens onregelmatige opzegging. De eindafrekening is juist afgewikkeld waardoor er niets meer valt af te rekenen en ook geen wettelijke verhoging verschuldigd is. De verzochte advocaatkosten zijn niet toewijsbaar omdat RAV geen misbruik maakt van procesrecht of onrechtmatig handelt door verweer te voeren. [werknemer] heeft een rechtsbijstandsverzekering bij DAS voor een bedrag van € 3.025,00 waardoor voor vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten geen plaats is. Voor de verzochte rectificatie is geen aanleiding omdat RAV niet bekend is met een zwarte lijst of negatieve mededelingen over het vertrek van [werknemer] en RAV neemt meldingen over ongewenst gedrag en/of een onveilige werkomgeving serieus. Er zijn door RAV geen onrechtmatige mededelingen over [werknemer] gedaan. Voor een positief getuigschrift is geen wettelijke basis.

4.De beoordelingHet verzoek

Het ontslag op staande voet
4.1.
In geschil is de vraag of [werknemer] aanspraak heeft op de verzochte vergoedingen. Het antwoord op die vraag wordt bepaald door beantwoording van de vraag of het ontslag op staande voet rechtsgeldig is.
Onverwijld
4.2.
Bij een arbeidsovereenkomst hebben beide partijen de bevoegdheid om die onverwijld op te zeggen op grond van een dringende reden onder onverwijlde mededeling van die reden aan de andere partij. [1]
4.3.
Voor het antwoord op de vraag of het ontslag op staande voet onverwijld is gegeven, is beslissend het tijdstip waarop de feiten die aan het ontslag op staande voet ten grondslag zijn gelegd bekend zijn geworden bij degene die bevoegd was het ontslag te verlenen. Vanaf dat moment moet de werkgever voldoende voortvarend handelen, wil een ontslag op staande voet nog rechtsgeldig zijn. Wat in een concreet geval onder voldoende voortvarend moet worden verstaan, wordt ingekleurd door de omstandigheden van het geval. Dergelijke omstandigheden zijn bijvoorbeeld de noodzaak tot het inwinnen van juridisch advies en het doen van nader onderzoek.
4.4.
RAV heeft het ontslag op staande voet op 30 mei 2024 verleend. [werknemer] stelt dat RAV niet voortvarend heeft gehandeld na kennisname van de opgevoerde redenen, hetgeen RAV betwist. De kantonrechter volgt [werknemer] niet in zijn stelling dat er niet onverwijld is opgezegd. Het ontslag is (mede) gelegen in het op 22, 24 en 27 mei 2024 niet verschijnen op het werk en daarover heeft RAV op 28 mei 2024 een gesprek gevoerd met [werknemer] . Het is zorgvuldig van RAV om wederhoor toe te passen en door het ontslag bij brief van 29 mei 2024 aan te zeggen per 30 mei 2024 heeft RAV voldoende voortvarend gehandeld.
Dringende reden
4.5.
Als dringende redenen voor een ontslag op staande voet worden beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die ten gevolge hebben dat van de werkgever redelijkerwijze niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. [2] Bij de beoordeling van de vraag of van een zodanige dringende reden sprake is, moeten alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen. Daarbij behoren in de eerste plaats te worden betrokken de aard en ernst van hetgeen de werkgever als dringende reden aanmerkt, en verder onder meer de aard en duur van de dienstbetrekking, de wijze waarop de werknemer deze heeft vervuld, alsmede de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals de leeftijd en de gevolgen die een ontslag op staande voet zou hebben. Ook als zo’n ontslag grote gevolgen heeft voor de werknemer, kan dat ontslag toch gerechtvaardigd zijn, met name vanwege de aard en de ernst van de dringende reden. [3] Het is aan de werkgever om de feiten die ten grondslag liggen aan het ontslag op staande voet te stellen en zo nodig te bewijzen.
4.6.
In de brief van 29 mei 2024 is de dringende reden onder het kopje “Reden voor ontslag” genoemd. Hetgeen in de brief onder het kopje “Nadere toelichting” als redenen nog zijn vermeld, namelijk “de opname met de telefoon op 5 april 2024” en “het laten prevaleren van eigen belangen boven de organisatie”, beschouwt de kantonrechter, anders dan RAV doet, niet als dringende reden. Dit omdat de toelichting niet de dringende reden is. Daarom wordt uitgegaan van de volgende dringende redenen:
het hardnekkig weigeren van [werknemer] om werkzaamheden volgens het vastgestelde opbouwschema uit te oefenen, ook ondanks waarschuwingen en de loonstop,
het verrichten van nevenwerkzaamheden zonder toestemming van RAV.
hardnekkig weigeren werkzaamheden volgens opbouwschema
4.7.
De door RAV gestelde dringende reden dat [werknemer] hardnekkig weigerde om werkzaamheden volgens het opbouwschema te verrichten van januari 2024 tot en met mei 2024 betekent in feite dat [werknemer] wordt verweten dat hij zijn re-integratieverplichtingen heeft geschonden. De sanctie daarop is volgens de wet verlies van het recht op loondoorbetaling. [4] Dat is de exclusieve sanctie op schending van re-integratieverplichtingen. Het niet voldoen aan verplichtingen in het kader van re-integratie levert in beginsel geen dringende reden op. Bijkomende omstandigheden kunnen daarop een uitzondering geven. [5] In dit geval heeft RAV het loon van [werknemer] op 22 mei 2024 (de eerste dag van het nieuwe opbouwschema dat RAV aan [werknemer] had opgelegd), stop gezet en het ontslag op staande voet is al een week na de loonstop gegeven. Hiermee heeft RAV het effect van de loonstop onvoldoende afgewacht. Het loon van de maand mei 2024 was namelijk uitbetaald, zo volgt uit de stellingen van partijen, waardoor [werknemer] financieel nog niets gemerkt heeft van een loonstop.
4.8.
Bovendien kan niet gezegd worden dat [werknemer] hardnekkig zijn re-integratieverplichtingen schond oftewel weigerde om op te bouwen. De verzoeken tot werkhervatting zijn gedaan na de adviezen van de bedrijfsarts vanaf 13 december 2023 dat er geen medische beperkingen zijn dat [werknemer] zijn eigen werk oppakt met een opbouwschema. [werknemer] is met het opbouwschema van januari 2024 akkoord gegaan, maar tot opbouw daarvan komt het niet helemaal omdat [werknemer] een aantal dagen vrij neemt. Bij het opbouwschema van februari 2024, dat [werknemer] zelf heeft opgesteld, is [werknemer] deels ziek. Vervolgens is het opbouwschema in maart 2024 ook niet helemaal doorlopen, maar daarvan zegt RAV dat het de goede kant op ging qua opbouw. [werknemer] is dan vanaf 10 april 2024 ziek en de opbouw wordt dan opgepakt vanaf 1 mei 2024. Kortom, vanaf januari 2024 tot 1 mei 2024 blijkt niet van weigeren aan de kant van [werknemer] om op te bouwen.
4.9.
De opbouw in de weken 19 en 20 van mei 2024 zag enkel op voorkomende werkzaamheden. De kantonrechter heeft begrepen dat hiermee wordt bedoeld het innemen en opvouwen van gebruikte ambulancekleding, de uitgifte van nieuwe kleding, het wassen van de ambulances en inpakken van ambu-tassen. Dit, terwijl de bedrijfsarts op 8 en 17 april 2024 en bij de herbeoordeling op 1 mei 2024 opbouw van eigen werk had geadviseerd. Hierdoor heeft [werknemer] terecht bezwaar gemaakt tegen de opbouw en het niet verschijnen in de weken 19 en 20 kan hem dan ook niet worden aangerekend. Hierbij speelt ook een rol dat [werknemer] in gesprek is gebleven met RAV over zijn werkzaamheden en opbouw gezien zijn e-mail op 10 mei 2024 met de vraag wat van hem verwacht wordt. RAV stelt wel dat op 30 april 2024 met [werknemer] is afgesproken om eerst voorkomende werkzaamheden te verrichten, maar voor zover dat is afgesproken dan is [werknemer] daar vrij snel op terug gekomen.
4.10.
Voor de weken 21 tot en met 23 heeft RAV zelf het opbouwschema bepaald waarbij geen rekening is gehouden met wensdagen van [werknemer] . De wensdagen zijn dagen waarvan [werknemer] – net als de overige ambulancechauffeurs – van te voren aan RAV heeft laten weten dat hij dan niet wil werken. Per vier weken mogen 11 wensdagen worden aangevraagd. Partijen zijn het er over eens dat [werknemer] die over de periode van weken 21 tot en met 23 al had aangegeven en ook dat RAV hiermee geen rekening heeft gehouden in het opbouwschema. [werknemer] is over zijn beschikbaarheid in de weken 21 tot en met 23 in gesprek gebleven met RAV door na het ontvangen van een rooster van RAV aan te geven dat hij een aantal dagen niet kon, zijn beschikbaarheid door te geven van de dagen waarop hij wèl kon komen, maar RAV is daar niet meer in mee gegaan. De kantonrechter is van oordeel dat het rooster van RAV in de weken 21 tot en met 23 niet redelijk is omdat zij normaal gesproken – buiten ziekte/re-integratie om – altijd rekening hield met wensdagen van [werknemer] , die [werknemer] vooral vanwege het werk van zijn echtgenote (verpleegkundige met wisselende diensten) en opvang van zijn zoon aanvroeg. Van RAV had meer afstemming met [werknemer] mogen worden verwacht. Overigens was RAV, anders dan [werknemer] stelt, niet gehouden om het rooster 28 dagen van te voren te verstrekken omdat (zoals RAV aanvoert) artikel 7.2 van de cao (volgens artikel 7.1 van de cao) pas vanaf 1 juli 2024 in werking is getreden en artikel 7.2 van de cao niet ziet op re-integratie. Het vervolgens drie keer achter elkaar niet verschijnen overeenkomstig het opbouwschema maakt nog niet dat gezegd kan worden dat [werknemer] hardnekkig werkzaamheden heeft geweigerd waardoor sprake is van niet nakoming van re-integratieverplichtingen.
nevenwerkzaamheden4.11. RAV noemt nog als dringende reden het verrichten van nevenwerkzaamheden zonder toestemming van RAV. Tijdens de mondelinge behandeling is duidelijk geworden dat hiermee bedoeld is de activiteit van [werknemer] als pakwerker bij de politie op 22 mei 2024. RAV stelt niet dat het verrichten van die nevenwerkzaamheden de genezing heeft belemmerd of vertraagd en [werknemer] was arbeidsgeschikt. Volgens RAV maakt [werknemer] zich hiermee schuldig aan het nevenwerkzaamhedenbeding als bedoeld in artikel 2.3 van de cao. Uitgangspunt van dat beding is dat er alleen nevenwerkzaamheden mogen worden verricht na toestemming van RAV. Het pakwerk is een nevenactiviteit en vrijwilligerswerk. [werknemer] had hiervoor toestemming moeten vragen. Dit niet doen weegt niet zo zwaar dat het als een dringende reden voor een ontslag op staande voet kan worden beschouwd. Kennelijk wist RAV al langer dat hij pakwerk deed en is hij er nooit op aangesproken om toestemming te vragen. Ook bijt deze nevenactiviteit niet de gebruikelijke werkzaamheden van [werknemer] . Wel had het op de weg van [werknemer] gelegen vanwege zijn verplichting om uren op te bouwen in het kader van re-integratie in ieder geval bij RAV te melden waarom hij op 22 mei 2024 niet beschikbaar was en hier open over moeten zijn. Dit, ondanks dat [werknemer] geruime tijd eerder kennelijk een wensaanvraag had gedaan voor die dag. Omdat dit nevenwerk tijdens re-integratie slechts eenmalig was, kan dit niet tot een ontslag op staande voet leiden. RAV noemt nog werkzaamheden van [werknemer] voor zijn eigen [bedrijf 1] waar geen toestemming voor zou zijn gegeven. RAV heeft dit echter niet aan het ontslag op staande voet ten grondslag gelegd en dat kan daarom niet meewegen bij de dringende reden. Overigens blijkt uit door [werknemer] overgelegde stukken (producties 64 en 65 en 67) dat RAV er wel van op de hoogte was dat [werknemer] het [bedrijf 1] had en dat [werknemer] les gaf.
4.12.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [werknemer] geen zodanig ernstig verwijt kan worden gemaakt dat dit een dringende reden is voor een ontslag op staande voet. De verzochte verklaring voor recht dat [werknemer] geen dringende reden heeft gegeven aan RAV voor een ontslag op staande voet zal daarom worden toegewezen.
Gefixeerde vergoeding
4.13.
[werknemer] verzoekt een vergoeding wegens onregelmatige opzegging (ook wel gefixeerde vergoeding genoemd) van € 13.832,68 bruto aan loon over de periode van 29 mei 2024 tot 1 september 2024. [werknemer] stelt dat daarbij rekening is gehouden met indexatie van het loon op basis van de cao per 1 juni 2024 van € 3.234,64 bruto vermeerderd met vakantietoeslag (8,33%), eindejaarsuitkering (8,33%), onregelmatigheidstoeslag (€ 516,00 gemiddeld) en een overwerkvergoeding (€ 244,29 gemiddeld). Deze vergoeding zal worden toegewezen omdat is opgezegd tegen een eerdere dag dan die tussen partijen geldt. [6] De kantonrechter komt de berekening van [werknemer] juist voor en het verzochte bedrag van
€ 13.832,68 brutozal dan ook worden toegewezen.
Transitievergoeding
4.14.
[werknemer] verzoekt een transitievergoeding van € 20.674,31 bruto, maar heeft ter zitting toegelicht ten onrechte uitgegaan te zijn van het oude basisloon. De kantonrechter is van oordeel dat [werknemer] recht heeft op een transitievergoeding. [7] Het verweer van RAV dat [werknemer] daarop geen recht heeft wegens ernstig verwijtbaar handelen en/of nalaten, wordt verworpen. [werknemer] heeft geen dringende reden gegeven en beëindiging is niet het gevolg van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten door [werknemer] . De transitievergoeding dient berekend te worden per de datum waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig opgezegd had kunnen worden, dus met inachtneming van de opzegtermijn. [8] De transitievergoeding wordt daarom berekend per 1 september 2024 en wordt vastgesteld op een bedrag van
€ 21.917,65 bruto.
Billijke vergoeding
4.15.
Het verzoek van [werknemer] tot toekenning van een billijke vergoeding is toewijsbaar omdat hiervoor is geoordeeld dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is. [9] Daarbij wordt opgemerkt dat een ongeldig ontslag als ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever moet worden aangemerkt. [10] 4.16. Voor het vaststellen van de hoogte van de toe te kennen billijke vergoeding zijn in de rechtspraak uitgangspunten geformuleerd. [11] De kantonrechter moet bij het bepalen van de billijke vergoeding rekening houden met alle omstandigheden van het geval en die vergoeding moet daarbij aansluiten. Het gaat er uiteindelijk om dat de werknemer wordt gecompenseerd voor het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Ook met de gevolgen van de ontbinding kan rekening worden gehouden, voor zover die gevolgen zijn toe te rekenen aan het verwijt dat de werkgever kan worden gemaakt. De billijke vergoeding heeft geen bestraffend doel, maar met de billijke vergoeding kan ook worden tegengegaan dat werkgevers ervoor kiezen een arbeidsovereenkomst op ernstig verwijtbare wijze te laten eindigen.
Mate van verwijtbaarheid4.17. Het onterecht gegeven ontslag op staande voet maakt dat RAV ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. [werknemer] noemt daarnaast nog meer omstandigheden die volgens hem ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van RAV betreffen, welk verwijtbaar handelen of nalaten RAV gemotiveerd betwist. Op deze verwijten zal hierna worden ingegaan.
arbeidsomstandigheden, klacht en victimisatie
4.18.
[werknemer] verwijt RAV dat zij onvoldoende zorg had voor de arbeidsomstandigheden en onzorgvuldig met zijn klacht omging. RAV heeft echter onweersproken gesteld dat zij meerdere keren het gesprek heeft gevoerd met [werknemer] na de klacht en [werknemer] daarin niet wist te vertellen van welke laakbare gedragingen hij last had. Daarnaast heeft RAV onweersproken gesteld dat [werknemer] geen gesprek wilde met [collega 1] die volgens hem grensoverschrijdend gedrag vertoonde naar [collega 2] . Gelet daarop was het voor RAV niet mogelijk om maatregelen te nemen. RAV kon, zoals zij aanvoert, niet zonder enige staving van de verwijten, het vertrek van [collega 1] verlangen. Dat [werknemer] in 2019 een concrete melding heeft gedaan over onveiligheid is door RAV betwist en bij gebreke van een onderbouwing niet gebleken, waardoor RAV niet het verwijt kan worden gemaakt daar geen opvolging aan te hebben gegeven. De verwijzing ter zitting naar verklaringen van [collega 2] , [naam] of de vertrouwenspersoon brengen geen verandering in voorgaande oordeel. Uit de mededelingen van [naam] en de vertrouwenspersoon blijkt niet dat zij eerder een concrete klacht hebben gemeld bij RAV over een onveilige werkomgeving. [collega 2] heeft wel met [werknemer] begin januari 2020 een melding gedaan bij [de leidinggevende] over gedrag van [collega 1] , maar zij verklaart erna met een beperkter gezelschap te hebben gewerkt, waardoor er door RAV in ieder geval wat gedaan is met de melding op dat moment. Ook het door [werknemer] gestelde ernstige geroddel over hem en de genoemde voorvallen als vermeld onder 5.6 van het verzoekschrift heeft RAV betwist en die zijn bij gebreke van een verdere onderbouwing door [werknemer] niet gebleken. Het feit dat collega’s zich afvragen hoe het gaat met [werknemer] is niet ongewoon op de werkvloer en betekent geen onveilige werkomgeving. Ook verwijt [werknemer] RAV victimisatie, maar dat RAV zich daaraan schuldig heeft gemaakt, is door [werknemer] onvoldoende handen en voeten gegeven en dat is niet komen vast te staan.
schending re-integratie4.19. [werknemer] verwijt RAV dat hij langere tijd in strijd met de adviezen van de bedrijfsarts niet kon re-integreren in eigen arbeid en/of daar voorwaarden aan werden verbonden. Dit verwijt acht de kantonrechter deels juist. De eerste twee schema’s van januari en februari 2024 (die grotendeels zien op meerijden) zijn in overleg met [werknemer] opgesteld en daarvan valt RAV dan ook niets te verwijten. Het schema van maart 2024 ziet op rijden met praktijkopleiders. Dit ligt in het verlengde van het eigen werk en acht de kantonrechter zorgvuldig van RAV gezien de geruime tijd dat [werknemer] niet zelf op de ambulance had gereden. Omdat er niet tot volledige uitvoering wordt gekomen van het schema van maart 2024 en vanwege de ziekmelding van [werknemer] in april 2024, komt er een nieuw schema in mei 2024. Van dat schema acht de kantonrechter het verrichten van voorkomende werkzaamheden in het licht van de adviezen van de bedrijfsarts niet passend in de zin van artikel 14.5 van de cao. De kantonrechter begrijpt dat RAV dit zo wilde vanwege de zorgelijke gesprekken in april 2024 met [werknemer] , waarvan [werknemer] ter zitting heeft bevestigd dat het toen niet goed met hem ging. Toch waren er toen drie oordelen van de bedrijfsarts, waarvan 1 herbeoordeling, dat [werknemer] eigen werk kon doen, waardoor niet valt in te zien waarom [werknemer] niet als derde mocht meerijden met de ambulance omdat de veiligheid van collega’s, patiënten en [werknemer] dan gewaarborgd zou zijn. Op dit punt is RAV haar re-integratieverplichtingen niet nagekomen. Dat geldt ook voor de roosters van maart en mei 2024. RAV had daarbij moeten overleggen met [werknemer] waarbij [werknemer] dan waarschijnlijk ook soepeler had moeten zijn qua beschikbaarheid omdat niet betwist is dat re-integratie bij dag en avonddiensten de meeste waarde hebben. Het door RAV niet nakomen van de re-integratieverplichtingen is verwijtbaar, maar niet zodanig dat het ernstig verwijtbaar is. Ter zitting heeft [werknemer] nog verwezen naar de periode voor 13 december 2023, maar dat RAV in die periode re-integratieverplichtingen niet voldoende is nagekomen volgt nergens uit. Na het advies van de bedrijfsarts van 17 augustus 2023 om aangepaste werkzaamheden te gaan verrichten tot maximaal 2 dagen per week zijn daarover afspraken gemaakt en die werkzaamheden waren, mede vanwege de vakantieperiode, eerst eind september 2023 beschikbaar en die heeft [werknemer] toen ook uitgevoerd.
aansturen tweede spoor en einde arbeidsovereenkomst4.20. Het verwijt dat RAV heeft aangestuurd op een tweede spoor traject is naar het oordeel van de kantonrechter niet, althans onvoldoende, onderbouwd door [werknemer] . RAV heeft steeds vastgehouden aan eerste spoor re-integratie en de lange duur ervan is mede te wijten aan omstandigheden die bij [werknemer] liggen. Met het onterechte ontslag op staande voet heeft RAV wel aangestuurd op beëindiging van de arbeidsovereenkomst en dat weegt mee als ernstig verwijtbaar handelen van RAV.
inkomensschade
4.21.
[werknemer] baseert de verzochte billijke vergoeding allereerst op inkomensschade en stelt dat hij zonder het ontslag zijn dienstverband tot zijn pensioen had voortgezet bij RAV. [werknemer] begroot de inkomensschade op € 385.050,93 bruto met gebruikmaking van de FLO-regeling. Dat de arbeidsovereenkomst nog lang stand had gehouden, acht de kantonrechter niet aannemelijk. Dit, gelet op de volgende omstandigheden. [werknemer] stelt zelf dat hij onvoldoende vertrouwen heeft in RAV. Hij stelt daarnaast dat sprake is van een onveilige werkomgeving. Als RAV hierover met hem in gesprek gaat geeft hij echter niet concreet aan waarop dit ziet en wil hij ook geen gesprek met bijvoorbeeld [collega 1] aangaan. Hiermee houdt [werknemer] zelf de situatie in stand. Daarnaast heeft [werknemer] het vertrouwen dat een werkgever en werknemer in elkaar moeten hebben onder druk gezet door heimelijk telefoonopnames te maken. Verder had [werknemer] al meerdere waarschuwingen gekregen voor verkeersovertredingen en bij de laatste waarschuwing is genoemd dat een volgende waarschuwing arbeidsrechtelijke consequenties kan hebben. De arbeidsovereenkomst stond derhalve niet alleen door het handelen van RAV zoals het niet overleggen over het opbouwschema en daarbij proberen rekening te houden met wensdagen van [werknemer] , maar ook door het eigen handelen van [werknemer] onder druk. Aannemelijk is dat de arbeidsovereenkomst binnen een jaar zou eindigen.
4.22.
[werknemer] schat de kans dat hij op korte termijn een andere baan met een vergelijkbaar inkomensniveau vindt als klein in, mede gelet op het feit dat hij op een zwarte lijst zou staan. Hoewel [werknemer] een lijst heeft getoond, is niet gebleken dat [werknemer] daarop staat. De enkele stelling van [werknemer] dat ex-collega’s van de [neventaak 1] bevestigen dat hij op een zwarte lijst staat, is onvoldoende. Daarom kan er niet vanuit worden gegaan dat [werknemer] wegens een lijst beperkt is in het zoeken naar een vergelijkbare functie. Wel begrijpt de kantonrechter dat [werknemer] nog moet herstellen van een hartinfarct en – mede gelet daarop – is de verwachting dat [werknemer] binnen een jaar ander werk zal vinden of meer werk gaat verrichten voor zijn [bedrijf 1] . Omdat [werknemer] op dit moment geen WW en ZW uitkering heeft, gaat de kantonrechter er net als partijen vanuit dat een dergelijke uitkering niet in mindering strekt op de billijke vergoeding. Uitgaande van het loon van [werknemer] is dan sprake van een inkomensschade van € 54.405,96 (12 x € 4.533,83 bruto).
4.23.
Omdat dat de gefixeerde vergoeding een gestandaardiseerde vergoeding van de inkomensschade is die de werknemer leidt als gevolg van de onregelmatige opzegging zal de kantonrechter de gefixeerde vergoeding van € 13.832,68 op de component inkomensschade in mindering brengen. De transitievergoeding zal niet op de billijke vergoeding in mindering worden gebracht omdat aannemelijk is dat [werknemer] een (substantieel) deel daarvan nodig heeft voor transitiekosten (begeleiding naar ander werk).
4.24.
Op grond van het voorgaande wordt als inkomensschade uitgegaan van een bedrag van € 40.573,28 bruto (€ 54.405,96 - € 13.832,68).
pensioenschade
4.25.
[werknemer] stelt dat zijn pensioenschade bestaat uit het werkgeversdeel pensioenpremie van € 624,33 per maand. RAV heeft deze hoogte onvoldoende weersproken. Uitgegaan wordt daarom van pensioenschade over een jaar dat neerkomt op totaal € 7.491,96 (12 x € 624,33).
immateriële schade
4.26.
Daarnaast verzoekt [werknemer] om een immateriële component van € 50.000,00. [werknemer] stelt daartoe dat hij imagoschade en emotionele schade lijdt door de wijze waarop RAV de laatste jaren met hem is opgegaan, hij zich voelt neergezet als amokmaker en er geen rekening is gehouden met zijn gevoelens van onrecht. Zoals RAV aanvoert moet er voor een immateriële schadevergoeding een zodanige psychische storing zijn die zo ernstig is dat het een aantasting in de persoon oplevert. [werknemer] heeft onvoldoende feiten of omstandigheden gesteld waaruit blijkt dat daarvan sprake is. Voor vergoeding van immateriële schade is daarom geen plaats.
4.27.
Conclusie van het voorgaande is dat aan billijke vergoeding in totaal
€ 48.065,24 bruto(€ 40.573,28 + € 7.491,96) toewijsbaar is. RAV zal tot betaling daarvan worden veroordeeld.
Correcte eindafrekening en betaling achterstallig loon
4.28.
[werknemer] verzoekt een correcte eindafrekening met nog betaling van 101,6 te weinig betaalde uren van totaal € 3.520,44 bruto. De gestelde 101,6 plusuren heeft RAV gemotiveerd betwist door opsomming van het aantal en soort uren op pagina 55 van het verweerschrift dat volgens haar openstond. Gelet hierop lag het op de weg van [werknemer] om de gestelde uren verder toe te lichten. Dit heeft hij niet gedaan en bij gebreke van een onderbouwing door [werknemer] zal de gestelde correctie van uren worden afgewezen. De hierover gevorderde wettelijke verhoging en wettelijke rente zal ook worden afgewezen.
4.29.
Ter zitting heeft [werknemer] aangegeven dat de eindafrekening ook onterecht is omdat RAV ten onrechte een maand aan gefixeerde schadevergoeding van € 3.081,61 bruto heeft verrekend. [werknemer] stelt daarom dat RAV veroordeeld dient te worden tot een correctie op de eindafrekening en betaling van achterstallig loon. De kantonrechter begrijpt dit als een aanvulling van eis van het verzoek onder V en dit zal worden toegewezen. Daarom zal ook de gevorderde wettelijke verhoging en wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over het bedrag van € 3.081,61 bruto worden toegewezen, waarbij de kantonrechter in de omstandigheden van het geval wel aanleiding ziet de wettelijke verhoging te matigen tot 20%.
Advocaatkosten
4.30.
[werknemer] maakt aanspraak op vergoeding van werkelijk gemaakte advocaatkosten van € 12.100,00 inclusief btw en stelt daartoe dat RAV in strijd met goed werkgeverschap heeft gehandeld. Advocaatkosten kunnen volgens het New Hairstyle arrest voor vergoeding in aanmerking komen als het gaat om kosten die niet gemaakt zijn met het oog op de procedure. Het betreffen hier echter advocaatkosten van mr. Hut die voor de procedure niet betrokken was bij de zaak. [werknemer] had voor de procedure bijstand van een andere gemachtigde, namelijk zijn rechtsbijstandsverzekeraar DAS. Er is dan ook sprake van advocaatkosten die vallen onder de proceskosten in de zin van de wet [12] en niet onder de buitengerechtelijke kosten in de zin van de wet. [13] In beginsel is het zo dat er geen recht is op vergoeding van werkelijke proceskosten, maar geldt een forfaitair liquidatietarief. [14] Afwijking van deze regel is alleen mogelijk in bijzondere omstandigheden, bijvoorbeeld misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door een procedure te starten. De kantonrechter is van oordeel dat er geen bijzondere omstandigheden zijn gesteld of gebleken op grond waarvan moet worden geoordeeld dat RAV misbruik heeft gemaakt van procesrecht of onrechtmatig jegens [werknemer] heeft gehandeld. De enkele omstandigheid dat RAV ernstig verwijtbaar jegens [werknemer] heeft gehandeld, is in dit kader onvoldoende.
Buitengerechtelijke kosten
4.31.
[werknemer] verzoekt daarnaast buitengerechtelijke kosten van € 3.025,00. Nu [werknemer] echter correspondentie met DAS heeft overgelegd waaruit volgt dat hij verzekerd is voor voornoemd bedrag (productie 76), zullen de verzochte buitengerechtelijke incassokosten worden afgewezen.
Rectificatie
4.32.
[werknemer] verzoekt om een rectificatie door RAV omdat hij graag bij een andere ambulancedienst wil solliciteren, maar op een zwarte lijst staat en er meerdere negatieve mededelingen over hem zijn gedaan over zijn vertrek. [werknemer] stelt dat de rectificatie dient te bestaan uit verzending van een e-mail aan alle collega’s en een bericht op de website van RAV. RAV betwist dat er aanleiding is voor rectificatie omdat zij geen onrechtmatige mededelingen heeft gedaan over [werknemer] en zij niet bekend is met een lijst waarop [werknemer] staat.
4.33.
De kantonrechter zal de verzochte rectificatie afwijzen. Dat RAV negatieve mededelingen over [werknemer] heeft gedaan of dat [werknemer] op een zwarte lijst staat, is betwist en bij gebreke van een onderbouwing onvoldoende gebleken. Daarnaast beschikt [werknemer] met de beschikking over genoeg eigen mogelijkheden om vragen over de beëindiging recht te zetten. Van een afzonderlijk belang van rectificatie is onvoldoende gebleken.
Getuigschrift
4.34.
[werknemer] verzoekt om een positief getuigschrift met de tekst die vermeld is onder randnummer 13.2 van het verzoekschrift. Zoals RAV aanvoert, bestaat hiervoor geen rechtsgrond. RAV is op grond van de wet slechts gehouden tot vermelding van een aantal genoemde gegevens en de door [werknemer] verzochte vermeldingen vallen daar niet onder. [15] Het verzoek zal dan ook worden afgewezen.
Loonspecificaties en betalingsbewijzen
4.35.
[werknemer] verzoekt RAV te veroordelen tot verstrekking van loonspecificaties en betaalbewijzen. Het verzoek tot verstrekking van bruto/netto specificaties is toewijsbaar voor de toegewezen vergoedingen. Voor verstrekking van betaalbewijzen van betaalde bedragen ziet de kantonrechter geen grond en dat verzoek wordt afgewezen. Verder heeft RAV toegezegd toegewezen verzoeken na te komen. Hierdoor is oplegging van een dwangsom niet nodig en dit verzoek wordt daarom ook afgewezen.
Proceskosten
4.36.
De proceskosten komen voor rekening van RAV omdat RAV overwegend ongelijk krijgt. De proceskosten aan de zijde van [werknemer] worden begroot op € 1.927,00 waarvan € 706,00 aan griffierecht en € 1.086,00 aan salaris gemachtigde en € 135,00 aan nakosten.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
verklaart voor recht dat [werknemer] aan RAV geen dringende reden voor een ontslag op staande voet heeft gegeven;
5.2.
veroordeelt RAV om aan [werknemer] binnen 7 dagen na deze beschikking te betalen:
een gefixeerde vergoeding van € 13.832,68 bruto;
een transitievergoeding van € 21.917,65 bruto;
een billijke vergoeding van € 48.065,24 bruto;
het bedrag van € 3.081,61 bruto vermeerderd met de wettelijke verhoging van 20% vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over het bedrag van € 3.081,61 bruto vanaf de datum van opeisbaarheid tot de dag van volledige voldoening;
5.3.
veroordeelt RAV om binnen 7 dagen na deze beschikking over te gaan tot een correcte eindafrekening met betrekking tot het bedrag van € 3.081,61 bruto aan gefixeerde schadevergoeding;
5.4.
veroordeelt RAV om binnen 14 dagen na deze beschikking deugdelijke bruto/netto specificaties te verstrekken van de te betalen bedragen onder 5.2 a tot en met c;
5.5.
veroordeelt RAV in de proceskosten van € 1.927,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als RAV niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en de beschikking daarna wordt betekend,
5.6. verklaart deze beschikking voor wat betreft de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad, [16] 5.7. wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. Tilman-Knoester en in het openbaar uitgesproken op 5 november 2024.

Voetnoten

1.Artikel 7:677 lid 1 BW
2.Artikel 7:678 lid 1 BW
3.HR 21 januari 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA4436,
4.Artikel 7:660a BW in verbinding met 7:629 lid 3 BW
5.HR 8 oktober 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO9549, Vixia/Gerrits
6.Artikel 7:672 lid 11 BW
7.Artikel 7:673 lid 1 BW
8.HR 17 juli 2020, ECLI:NL:HR:2020:1286
9.Artikel 7:681 lid 1, onderdeel a, BW.
11.HR 30 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1187 (
12.Artikel 237 e.v. Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)
13.Artikel 6:96 lid 2 onder c BW
14.Artikel 241 Rv
15.Artikel 7:656 BW
16.Uitvoerbaar bij voorraad betekent dat de veroordelingen in de beschikking uitgevoerd moeten worden, ook als eventueel in hoger beroep wordt gegaan.