ECLI:NL:RBZWB:2024:7836

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 november 2024
Publicatiedatum
15 november 2024
Zaaknummer
BRE 23/11427
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de rechtbank in belastinggeschil over verrekening van teruggaaf en naheffingsaanslag

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 8 november 2024, wordt de onbevoegdheid van de rechtbank behandeld in een belastingrechtelijke kwestie. De zaak betreft een beroep van belanghebbende BV tegen de uitspraak op bezwaar van de ontvanger van de belastingdienst, die op 2 november 2023 een bezwaar tegen een teruggaaf van belasting personenauto’s en motorrijwielen (BPM) niet-ontvankelijk verklaarde. Belanghebbende had recht op een teruggaaf van € 8.787, maar de ontvanger had deze teruggave verrekend met een naheffingsaanslag en een bedrag aan invorderingsrente. Belanghebbende maakte bezwaar tegen deze verrekening, maar de ontvanger stelde dat de belastingrechter niet bevoegd was om over deze beslissing te oordelen.

De rechtbank oordeelt dat de belastingrechter inderdaad niet bevoegd is om te beslissen over de verrekening van bedragen, aangezien deze beslissing niet onder de uitzonderingen valt die in de regelgeving zijn opgenomen. De rechtbank wijst erop dat geschillen over verrekeningen voorgelegd moeten worden aan de burgerlijke rechter. Bovendien verwerpt de rechtbank de stelling van belanghebbende dat het ontbreken van een mogelijkheid om alle geschillen met een bestuursorgaan voor te leggen aan de bestuursrechter in strijd is met het Unierecht. De rechtbank concludeert dat belanghebbende voldoende rechtsbescherming heeft, ook al zijn de vereisten niet gelijk.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank zich onbevoegd, wat betekent dat er geen inhoudelijk oordeel wordt gegeven in deze zaak. Belanghebbende krijgt geen terugbetaling van het griffierecht en ook geen vergoeding van proceskosten of rentevergoeding. Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. S.J. Willems-Ruesink, rechter, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/11427

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 november 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] BV, gevestigd te [plaats], belanghebbende

(gemachtigde: [naam]),
en

de ontvanger van de belastingdienst, de ontvanger.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de rechtbank over het beroep van eiser tegen de bestreden uitspraak op bezwaar van de ontvanger van 2 november 2023.
1.1.
Omdat de belastingrechter kennelijk onbevoegd is, doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2. Belanghebbende heeft een mededeling teruggaaf Belasting personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) ontvangen op grond waarvan zij recht heeft op een teruggaaf van € 8.787. De ontvanger heeft de teruggave verrekend met een naheffingsaanslag BPM van belanghebbende, alsmede met een bedrag van € 9 aan invorderingsrente in verband met de openstaande belastingschuld betreffende die naheffingsaanslag. Belanghebbende heeft tegen de verrekening bij brief van 9 februari 2023 bezwaar gemaakt.
2.1.
Met dagtekening 2 november 2023 heeft de ontvanger het bezwaar tegen de kennisgeving niet-ontvankelijk verklaard, omdat een dergelijke kennisgeving niet een voor bezwaar vatbare beschikking is.
2.2.
In het verweerschrift van 5 juni 2024 schrijft de ontvanger dat de verrekening ambtshalve is teruggedraaid. Omdat het bezwaarschrift tegen de naheffingsaanslag BPM was ontvangen vóór de verrekening had de ontvanger uitstel van betaling moeten verlenen ten aanzien van die naheffingsaanslag.
2.3.
De belastingrechter is als uitgangspunt niet bevoegd te oordelen over beslissingen van de ontvanger op grond van de IW. [1] Voor bepaalde besluiten is in de regelgeving een uitzondering gemaakt. De beslissing tot verrekening van bedragen valt niet onder een van de uitzonderingen. Omdat geen beroep bij de belastingrechter kan worden ingesteld, is het evenmin mogelijk bezwaar te maken. [2] Een geschil over verrekening van bedragen kan worden voorgelegd aan de burgerlijke rechter.
2.4.
De rechtbank verwerpt verder de stelling van belanghebbende dat het gegeven dat niet alle geschillen met een bestuursorgaan kunnen worden voorgelegd aan de bestuursrechter in strijd is met het Unierecht. Immers, belanghebbende heeft een mogelijkheid om zijn geschil voor te leggen aan een rechter, ook al zijn de vereisten niet gelijk. De rechtbank komt dan ook niet toe aan de beantwoording van de vraag of het Unierecht zich tegen de verrekening en de daarbij geldende rechtsbescherming verzet.
2.5.
Gelet op het vorenstaande verklaart de rechtbank zich onbevoegd. Dit betekent dat de rechtbank geen inhoudelijk oordeel geeft in deze zaak. Belanghebbende krijgt het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten of een rentevergoeding.

Beslissing

De rechtbank verklaart zich onbevoegd.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van I. Ben Avi, griffier, op 8 november 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit volgt uit artikel 8:5 van de Awb en artikel 1 van de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak die behoort bij de Awb. In dat artikel 1 wordt de Invorderingswet 1990 genoemd.
2.Of bezwaar kan worden gemaakt, is namelijk ervan afhankelijk of beroep kan worden ingesteld (artikel 7:1 van de Awb).