ECLI:NL:RBZWB:2024:7865

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 november 2024
Publicatiedatum
18 november 2024
Zaaknummer
BRE 22/2172
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen belastingaanslagen en boetes vennootschapsbelasting 2016-2019

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 november 2024, wordt er geoordeeld over de beroepen van belanghebbende B.V. tegen de bestreden uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst, met betrekking tot aanslagen vennootschapsbelasting en opgelegde boetes voor de jaren 2016 tot en met 2019. De rechtbank heeft de beroepen voor de jaren 2016 tot en met 2018 ongegrond verklaard, omdat de bezwaren niet tijdig waren ingediend. De inspecteur had deze bezwaren niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn. De rechtbank oordeelt dat de bezwaren te laat zijn ingediend en dat er geen verontschuldiging voor deze termijnoverschrijding is aangetoond. De bezwaartermijn voor deze jaren is vastgesteld op respectievelijk 30 juni 2018, 4 mei 2019 en 21 maart 2020, en de bezwaarschriften zijn ruim na deze data ontvangen.

Voor het belastingjaar 2019 oordeelt de rechtbank echter dat het beroep gegrond is. De inspecteur heeft aangegeven dat de aanslag voor dit jaar dient te worden verminderd tot nihil en dat de verzuimboete vernietigd moet worden. De rechtbank volgt dit oordeel en vernietigt de uitspraak op bezwaar, vermindert de aanslag VPB 2019 naar nihil en vernietigt de bijbehorende boete en belastingrentebeschikking. Tevens wordt de inspecteur veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van belanghebbende, die zijn vastgesteld op € 875,-, en het griffierecht van € 365,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om verzet aan te tekenen tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 22/2172 tot en met 22/2175

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 november 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] B.V., uit [plaats], België, belanghebbende,

en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de rechtbank over de beroepen van belanghebbende tegen de bestreden uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 9 maart 2022. De beroepen zien op de aanslagen vennootschapsbelasting en de daarbij bij beschikking opgelegde boetes en in rekening gebrachte belastingrente. Het gaat om de volgende aanslagbiljetten:
Aanslagnummer
Jaar
Dagtekening aanslagbiljet
Ontvangst bezwaarschrift
[aanslagnummer].V.66.0112
2016
30-06-2018
15-04-2021
[aanslagnummer].V.76.0112
2017
04-05-2019
12-04-2021
[aanslagnummer].V.86.0112
2018
21-03-2020
12-04-2021
[aanslagnummer].V.96.0112
2019
27-02-2021
10-03-2021
1.1.
De inspecteur heeft: i) de bezwaren voor de jaren 2016 tot en met 2018 niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn, ii) besloten om de aanslagen voor de jaren 2016 tot en met 2018 niet ambtshalve te verminderen, iii) het bezwaar voor het jaar 2019 ongegrond verklaard, iv) de opgelegde verzuimboetes gehandhaafd.
1.2.
Omdat de beroepen kennelijk ongegrond (2016 tot en met 2018) dan wel kennelijk gegrond (2019) zijn, doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

Niet-ontvankelijkverklaring VPB 2016 t/m 2018
2. De inspecteur heeft de bezwaren voor de jaren 2016 tot en met 2018 niet-ontvankelijk verklaard omdat de bezwaren niet tijdig waren ingediend. De rechtbank komt tot het oordeel dat de bezwaren te laat zijn ingediend en het te laat indienen niet verschoonbaar is. De inspecteur heeft de bezwaren terecht niet-ontvankelijk verklaard. Daarom zijn de beroepen kennelijk ongegrond.
Toetsingskader
2.1.
Voor het indienen van een bezwaarschrift geldt een termijn van zes weken. [1] Deze termijn begint op de dag na de dagtekening van het aanslagbiljet of van de voor bezwaar vatbare beschikking. [2] Maar als de dagtekening een datum is vóór de datum waarop dat aanslagbiljet of die beschikking is verzonden, begint deze termijn op de dag na de dag van verzending. Een bezwaarschrift is op tijd ingediend wanneer het voor het einde van de termijn is ontvangen. [3]
2.2.
Als iemand een bezwaarschrift te laat indient, kan het bestuursorgaan het bezwaar niet-ontvankelijk verklaren. Dat is anders als het niet tijdig indienen van het bezwaarschrift verontschuldigbaar is. Dan laat het bestuursorgaan niet-ontvankelijkverklaring op grond van die te late indiening achterwege. [4]
Zijn de bezwaarschriften te laat ingediend?
2.3.
Belanghebbende heeft aangevoerd dat hij de aanslagbiljetten niet heeft ontvangen en dat de aanslagbiljetten naar een verkeerd adres zijn gestuurd.
2.4.
Indien een belanghebbende de verzending van een - niet-aangetekend - poststuk voldoende gemotiveerd betwist, is het in beginsel aan de inspecteur om die verzending aannemelijk te maken. [5] De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd, rechtvaardigt evenwel het vermoeden van ontvangst van het poststuk op het adres van belanghebbende. Dit brengt mee dat de inspecteur in eerste instantie kan volstaan met het aannemelijk maken van verzending naar het juiste adres. Indien het poststuk niet-aangetekend is verstuurd, zoals in dit geval, kan de inspecteur dat bewijs leveren door een administratie te overleggen waaruit blijkt dat en op welke datum het poststuk is verzonden. [6] , [7]
2.5.
De inspecteur geeft aan dat sinds 1 augustus 2013 het [adres] te [plaats] in België wordt gebruikt als toezendadres. Onder andere uitnodigingen voor het doen van aangifte voor de jaren 2013, 2014 en 2015 zijn gestuurd naar dit adres. Voor deze jaren zijn de aangiften tijdig ontvangen en dit geldt ook voor het jaar 2019. De inspecteur is van mening dat de aanslagen naar het juiste adres zijn gestuurd. Het adres komt overeen met de gegevens die zijn opgenomen in de Kamer van Koophandel en die in het systeem van de Belastingdienst ‘Beheer van Relaties’. Daar komt bij dat belanghebbende op zijn eigen briefpapier hetzelfde adres gebruikt. De inspecteur meent dat de aanslagen op de juiste wijze bekend zijn gemaakt. Dit heeft de inspecteur verder onderbouwd door een verzendrapport te overleggen.
2.6.
Naar het oordeel van de rechtbank is er geen sprake van een onjuiste adressering en zijn de aanslagen op de juiste wijze bekendgemaakt. Uit de door de inspecteur overgelegde stukken blijkt dat de aanslagen naar het juiste adres zijn verstuurd. Belanghebbende stelt wel dat er een onjuist adres is gebruikt, maar gelet op de stukken is er geen aanleiding om aan te nemen dat er een verkeerd adres is gehanteerd door de inspecteur. Belanghebbende is verder verantwoordelijk om een adreswijziging door te geven, dus als er al sprake zou zijn van een onjuiste adressering komt dit voor rekening en risico van belanghebbende zelf.
2.7.
Dit betekent dat de bezwaartermijn is aangevangen op 30 juni 2018 (2016), 4 mei 2019 (2017) en 21 maart 2020 (2018) en is geëindigd op respectievelijk 11 augustus 2018, 15 juni 2019 en 2 mei 2020. De bezwaarschriften zijn ruim buiten die termijn gedagtekend en ontvangen. Gelet hierop zijn de bezwaarschriften niet tijdig ingediend.
Is het te laat indienen verontschuldigbaar?
2.8.
Belanghebbende heeft naast de gronden over het adres en de ontvangst van de aanslagen verder geen reden gegeven voor deze termijnoverschrijding. Er is dus geen verontschuldiging voor dit verzuim gebleken.
2.9.
De bezwaren zijn daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard. De beroepen die zien op de jaren 2016 tot en met 2018 zijn ongegrond.
VPB 2019
3. De inspecteur heeft medegedeeld dat het beroep ten aanzien van het belastingjaar 2019 naar zijn mening gegrond verklaard dient te worden. De aanslag dient te worden verminderd tot nihil en de verzuimboete kan worden vernietigd. De rechtbank acht dat niet onjuist en zal overeenkomstig beslissen. De rechtbank zal verder de beschikking belastingrente over het jaar 2019 vernietigen.
3.1.
Het beroep dat is gericht tegen de aanslag VPB 2019, de daarbij opgelegde boete en de gegeven belastingrentebeschikking is kennelijk gegrond.

Conclusie en gevolgen

4. De bezwaren voor de jaren 2016 tot en met 2018 zijn terecht niet-ontvankelijk verklaard. Die beroepen zijn daarom ongegrond. Dat betekent dat de bestreden besluiten voor die jaren in stand blijven.
4.1.
Het beroep voor het jaar 2019 is gegrond. De aanslag wordt verminderd naar nihil en de verzuimboete en de belastingrentebeschikking worden vernietigd.
Proceskostenvergoeding en vergoeding griffierecht
4.2.
Omdat het beroep over het jaar 2019 gegrond is, moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden. De rechtbank wijst het verzoek om een proceskostenvergoeding om die reden ook als kennelijk gegrond toe. Belanghebbende krijgt een vergoeding van haar proceskosten. De inspecteur moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt belanghebbende een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875,-. De gemachtigde van belanghebbende heeft een beroepschrift ingediend. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 875,-. Eventuele kosten voor de bezwaarfase komen niet voor vergoeding in aanmerking, aangezien niet voor de datum van de uitspraak op bezwaar is verzocht om een kostenvergoeding.

Beslissing

De rechtbank:
Aanslagen VPB, boetes en belastingrentebeschikkingen 2016 t/m 2018
- verklaart de beroepen ongegrond;
Aanslag VPB, boete en belastingrentebeschikking 2019
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • vermindert de aanslag VPB 2019 naar nihil;
  • vernietigt de bij de aanslag VPB 2019 opgelegde boete en de gegeven beschikking belastingrente;
  • veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende voor een bedrag van € 875,-;
  • bepaalt dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 365,- aan deze vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van N. Plasman, griffier, op 18 november 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit volgt uit artikel 6:7 van de Awb.
2.Dit volgt uit artikel 22j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
3.Dit volgt uit artikel 6:9, eerste lid, van de Awb.
4.Dit volgt uit artikel 6:11 van de Awb.
5.Hoge Raad 5 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1102, r.o. 2.4.2.
6.Hoge Raad 12 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1175, r.o. 2.2.2.
7.De bezwaarschriften zijn na 1 augustus 2019 ingediend, waardoor voor de aanslagen en de boetebeschikkingen hetzelfde toetsingskader geldt. Zie Hoge Raad 5 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1102.