In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst met betrekking tot navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2017 tot en met 2019. De inspecteur had aan belanghebbende navorderingsaanslagen opgelegd, waarbij zowel de Achmea-uitkering als de AOW-uitkering in de Nederlandse belastingheffing was betrokken. Belanghebbende, woonachtig in België, stelde dat de AOW-uitkering ten onrechte in de Nederlandse belastingheffing was betrokken en dat het heffingsrecht over de Achmea-uitkering aan België toekwam op basis van het Verdrag Nederland-België.
De rechtbank oordeelt dat de inspecteur terecht navorderingsaanslagen heeft opgelegd, omdat er sprake was van een nieuw feit voor de jaren 2017 en 2018 en een kenbare fout voor het jaar 2019. De rechtbank concludeert dat de inspecteur het vertrouwensbeginsel niet heeft geschonden, omdat belanghebbende geen bewijs heeft geleverd dat de inspecteur eerder een andere standpunt had ingenomen. De rechtbank vernietigt de uitspraken op bezwaar en vermindert de navorderingsaanslagen naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 123.411 voor elk van de jaren 2017, 2018 en 2019. Tevens wordt de belastingrente dienovereenkomstig verminderd. De rechtbank veroordeelt de inspecteur tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van belanghebbende.