ECLI:NL:RBZWB:2024:7896

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 november 2024
Publicatiedatum
18 november 2024
Zaaknummer
24/780
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van bezwaar tegen aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen met betrekking tot zorgkosten

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 15 november 2024, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan belanghebbende voor het jaar 2020 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, waarbij het bezwaar van belanghebbende ten onrechte niet-ontvankelijk werd verklaard wegens termijnoverschrijding. De rechtbank heeft vastgesteld dat het bezwaar inderdaad niet-ontvankelijk was verklaard, maar dat de inhoudelijke gronden van belanghebbende niet slagen. De rechtbank oordeelt dat de aanslag en de belastingrentebeschikking naar de juiste bedragen zijn vastgesteld, en dat belanghebbende geen recht heeft op aftrek van de opgevoerde zorgkosten.

De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden rondom de zorgkosten van belanghebbende onderzocht, waaronder de kosten voor specifieke zorgkosten die hij heeft opgevoerd. Belanghebbende had geen fiscaal partner en de kosten die hij heeft gemaakt voor de bevalling van zijn zoon op de Filipijnen zijn niet aftrekbaar, omdat de moeder niet als fiscaal partner kan worden aangemerkt. De rechtbank concludeert dat de kosten voor genees- en heelkundige hulp niet aannemelijk zijn gemaakt, en dat de inspecteur terecht een beroep doet op interne compensatie. De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar, maar laat de aanslag en belastingrentebeschikking in stand. De inspecteur moet het griffierecht aan belanghebbende vergoeden, maar er is geen aanleiding voor vergoeding van proceskosten.

De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep. De rechtbank heeft de relevante artikelen van de Wet IB 2001 en de Algemene wet inzake rijksbelastingen genoemd in de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 24/780

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 november 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 27 november 2023.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2020 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 26.299 (de aanslag). Gelijktijdig heeft de inspecteur € 66 belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking).
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding.
1.3.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende tevens aangemerkt als een verzoek om ambtshalve vermindering en heeft dat verzoek afgewezen.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 4 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens de inspecteur, mr. [inspecteur 1] en [inspecteur 2].
1.5.
Belanghebbende is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. De griffier heeft belanghebbende op 23 augustus 2024 digitaal uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Op dezelfde datum is een notificatie van de plaatsing van dit bericht aan belanghebbende verzonden naar het door belanghebbende voor dit doel opgegeven e-mailadres. Daarom neemt de rechtbank aan dat belanghebbende dit bericht op 23 augustus 2024 heeft ontvangen. De rechtbank stelt daarmee vast dat belanghebbende correct en op de juiste wijze voor de zitting is uitgenodigd.

Beoordeling door de rechtbank

2. Het bezwaar is ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Daarom beoordeelt de rechtbank of de aanslag en de belastingrentebeschikking naar de juiste bedragen zijn vastgesteld. Meer specifiek beoordeelt de rechtbank of, en zo ja tot welke hoogte, belanghebbende recht heeft op persoonsgebonden aftrek wegens uitgaven voor specifieke zorgkosten. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
2.1.
Het beroep is gegrond, omdat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Het inhoudelijke beroep van belanghebbende slaagt echter niet. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de aanslag en de belastingrentebeschikking naar de juiste bedragen vastgesteld. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot deze oordelen komt en welke gevolgen deze oordelen hebben.

Feiten

3. Belanghebbende had in het onderhavige jaar geen fiscaal partner.
3.1.
Belanghebbende heeft op 28 februari 2022 aangifte IB/PVV 2020 (de aangifte) gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 14.968. Dit inkomen bestaat uit inkomsten uit tegenwoordige dienstbetrekking en vroegere dienstbetrekking van respectievelijk € 12.733 en € 3.019 en een aftrek van specifieke zorgkosten van € 784.
3.2.
Bij het vaststellen van de aanslag op 10 maart 2023 heeft de inspecteur de inkomsten uit tegenwoordige dienstbetrekking gecorrigeerd met € 8.716 en de inkomsten uit vroegere dienstbetrekking met € 2.615. De specifieke zorgkosten heeft hij in aftrek toegelaten.
3.3.
Belanghebbende heeft op 20 maart 2023 een – aan de eerste aangifte identieke – herziene aangifte ingediend. Op 12 mei 2023 heeft hij een tweede herziene aangifte ingediend waarin enkel de aftrek van specifieke zorgkosten is gewijzigd naar € 2.366.
3.4.
Op 12 en 24 oktober 2023 heeft belanghebbende gereageerd op het informatieverzoek van de inspecteur ten aanzien van de opgevoerde specifieke zorgkosten. In e-mails gaf belanghebbende aan dat hij niet beschikt over alle facturen en dat de opgegeven specifieke zorgkosten zijn gemaakt in verband met de geboorte van zijn op de Filipijnen woonachtige zoon ([naam]) en de moeder daarvan (de moeder). Ter onderbouwing heeft hij diverse documenten bijgevoegd.
3.5.
Op 22 november 2023 heeft belanghebbende een e-mail aan de inspecteur gestuurd waarin hij aangeeft dat hij € 200 aan ziekenhuiskosten heeft gemaakt, die volgens hem in aanmerking komen voor aftrek. Ter onderbouwing heeft hij het kostenoverzicht 2020 van CZ (vanaf 26 mei 2020), een bankafschrift en een nota van het ziekenhuis overgelegd. Uit het bankafschrift volgt ook dat belanghebbende kosten van € 117,10 aan ‘[tandarts]’ heeft betaald.
3.6.
De aftrek van specifieke zorgkosten zijn in de aangifte, de aanslag, de meest actuele herziene aangifte en de uitspraak op bezwaar als volgt opgebouwd:
Aangifte
Aanslag
Herziene aangifte
UOB
Kosten medicijnen
€ 275
€ 275
€ 275
€ 275
Extra uitgaven kleding en beddengoed
€ 470
€ 470
€ 470
€ 470
Uitgaven voor extra gezinshulp
€ 1.130
Uitgaven specifieke zorgkosten voor toepassing verhoging
€ 745
€ 745
€ 1.875
€ 745
Verhoging specifieke zorgkosten
€ 298
€ 298
€ 750
€ 298
Totaal uitgaven specifieke zorgkosten
€ 1.043
€ 1.043
€ 2.625
€ 1.043
Drempel uitgaven specifieke zorgkosten
€ 259
€ 259
€ 259
€ 259
Totaal aftrekbaar bedrag specifieke zorgkosten
€ 784
€ 784
€ 2.366
€ 784

Overwegingen

Vooraf: ontvankelijkheid bezwaarschrift
4. Tussen partijen is, terecht, niet meer in geschil dat de inspecteur de herziene aangifte van 20 maart 2023 had moeten aanmerken als (tijdig) bezwaarschrift en het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het beroep is om die reden gegrond. De rechtbank komt toe aan een inhoudelijke beoordeling van de aanslag.
Inkomsten tegenwoordige en vroegere dienstbetrekking
4.1.
De inspecteur heeft bij het opleggen van de aanslag de inkomsten uit tegenwoordige en vroegere dienstbetrekking gecorrigeerd. Belanghebbende heeft daartegen geen beroepsgronden aangevoerd. De rechtbank heeft geen aanwijzingen waaruit volgt dat de vastgestelde inkomsten niet correct zijn. De rechtbank neemt daarom als uitgangspunt dat deze juist zijn vastgesteld.
Specifieke zorgkosten
4.2.
De inspecteur heeft bij het opleggen van de aanslag € 1.043 aan uitgaven voor specifieke zorgkosten geaccepteerd. Rekening houdend met de drempel voor specifieke zorgkosten van € 259, resteert een aftrekbaar bedrag van € 784. In de beroepsfase heeft de inspecteur zich op het standpunt gesteld dat de specifieke zorgkosten € 21 bedragen en de drempel voor specifieke zorgkosten € 446.
4.3.
Uitgaven voor specifieke zorgkosten kunnen als persoonsgebonden aftrekpost in mindering worden gebracht op het inkomen uit werk en woning. [1] De bewijslast rust op belanghebbende. Dit betekent dat belanghebbende aannemelijk moet maken dat hij de uitgaven heeft gedaan in het jaar waarover de aftrek wordt geclaimd, dat de uitgaven op hem drukken en dat de uitgaven voldoen aan de in de wet opgenomen voorwaarden voor aftrek. De rechtbank zal hierna beoordelen of en in hoeverre belanghebbende recht heeft op aftrek van de door hem opgevoerde zorgkosten.
Kring van personen
4.4
De specifieke zorgkosten die belanghebbende niet voor zichzelf heeft gemaakt, komen alleen voor aftrek in aanmerking als de kosten betrekking hebben op een persoon die kan worden aangemerkt als partner of kind.
4.5.
De rechtbank stelt vast dat uit de stukken (basisregistratie persoonsgegevens) volgt dat belanghebbende niet is gehuwd en niet op hetzelfde adres staat ingeschreven als de moeder van [naam]. De moeder woont op de Filipijnen. Naar het oordeel van de rechtbank kan de moeder dan ook niet worden aangemerkt als fiscaal partner van belanghebbende. Dat betekent dat de kosten die belanghebbende heeft gemaakt ten aanzien van de bevalling niet aftrekbaar zijn. Dit zijn immers zorgkosten van de moeder en niet van [naam] zelf.
4.6.
De belastingwet verstaat onder het begrip ‘kind’ een eerstegraads bloedverwant en aanverwant in de neergaande lijn. [2] Ook is het voldoende om een kind te erkennen als zodanig. De uitgaven voor levensonderhoud van kinderen jonger dan 27 jaar zijn in beginsel aftrekbaar. Belanghebbende heeft geen stukken overgelegd waaruit volgt dat [naam] als zijn kind kwalificeert. Om die reden is de rechtbank van oordeel dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de zorgkosten die hij heeft gemaakt ten aanzien van [naam] voor aftrek in aanmerking komen.
4.7.
Daarnaast merkt de rechtbank op dat farmaceutische hulpmiddelen (medicijnen) alleen aftrekbaar zijn als die zijn verstrekt op voorschrift van een arts. [3] Het is onduidelijk of de medicijnen die belanghebbende voor [naam] heeft aangeschaft op doktersvoorschrift zijn. Tot slot oordeelt de rechtbank dat de uitgaven voor kleding en beddengoed van € 470 niet aftrekbaar zijn, omdat uit de stukken niet blijkt dat deze uitgaven zijn gedaan in verband met ziekte of invaliditeit. [4]
Zorgkosten belanghebbende
4.7.
Kosten voor genees- en heelkundige hulp zijn aftrekbaar als specifieke zorgkosten. Onder genees- en heelkundige hulp wordt (onder andere) een behandeling door een arts verstaan. [5] Belanghebbende voert in dat kader aan dat de inspecteur ten onrechte € 200 aan ziekenhuiskosten en € 117 aan tandartskosten niet in aftrek heeft toegestaan.
4.8.
De rechtbank stelt vast dat uit de factuur van het [ziekenhuis] van 11 april 2020 volgt dat belanghebbende een voorschot van € 200 moet betalen, met als omschrijving “aanb. OOGHEELKUN”. Daarbij heeft belanghebbende een aansluitend bankafschrift overgelegd. Uit de stukken kan de rechtbank niet afleiden wat voor soort behandeling het was. Ingeval de kosten betrekking hebben op een laserbehandeling, dan komen dit soort behandelingen niet voor aftrek in aanmerking. Bovendien is het door belanghebbende overgelegde kostenoverzicht van CZ onvolledig, omdat het overzicht pas aanvangt vanaf 26 mei 2020. Dat betekent dat de rechtbank niet kan vaststellen of de kosten van € 200 zijn vergoed door de verzekeringsmaatschappij. Om deze redenen is de rechtbank van oordeel dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat deze kosten aftrekbaar zijn.
4.9.
Verder volgt uit het bankafschrift dat belanghebbende op 11 maart 2020 een betaling van € 117,10 heeft gedaan aan [tandarts]. Aangezien ook deze betaling heeft plaatsgevonden voor 26 mei 2020, kan de rechtbank op basis van het overgelegde kostenoverzicht van CZ niet nagaan of de kosten zijn vergoed door CZ. Om die reden is de rechtbank van oordeel dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de kosten van € 117,10 aftrekbaar zijn.
4.1
De inspecteur heeft in zijn verweerschrift erop gewezen dat wel uit het kostenoverzicht van CZ volgt dat belanghebbende een aantal tandartsbehandelingen heeft gehad (na 26 mei 2020) van in totaal € 82,68, waarvan € 20,66 niet is vergoed door de verzekering. De laatstgenoemde kosten van afgerond € 21 komen naar het oordeel van de rechtbank wel in aanmerking voor aftrek.
Tussenconclusie en beroep op interne compensatie
4.10.
Samenvattend stelt de rechtbank vast dat belanghebbende voor het belastingjaar 2020 recht heeft op extra aftrek van uitgaven voor genees- en heelkundige hulp van in totaal € 21. Bij het vaststellen van de aanslag heeft de inspecteur rekening gehouden met een aftrekbaar bedrag aan specifieke zorgkosten van in totaal € 784. Dit bedrag bestaat uit de kosten voor medicijnen van € 275 en de uitgaven voor extra kleding en beddengoed van
€ 470, vermeerderd met de verhoging specifieke zorgkosten van € 298 en verminderd met de drempel voor specifieke zorgkosten van € 259.
4.11.
De inspecteur stelt in de beroepsfase dat de toegepaste drempel voor specifieke zorgkosten van € 259 te laag is. Het belastbaar inkomen uit werk en woning is in afwijking van de aangifte vastgesteld op € 27.083. De hoogte van de drempel bedraagt om die reden
€ 446. Verder zijn teveel zorgkosten in aftrek toegelaten. De inspecteur doet daarom een beroep op interne compensatie voor het bedrag van € 21.
4.12.
De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur terecht een beroep doet op interne compensatie. Nu de verleende aftrek (€ 784) hoger is dan het bedrag aan specifieke zorgkosten dat belanghebbende in aftrek mag brengen (nihil) [6] is het belastbaar inkomen uit werk en woning eerder tot een te laag bedrag dan tot een te hoog bedrag vastgesteld. Dit betekent dat belanghebbende geen recht heeft op een hogere aftrek van specifieke zorgkosten en de aanslag in stand blijft.
Belastingrente
4.13.
Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrentebeschikking. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de belastingrentebeschikking.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is gegrond omdat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. De rechtbank vernietigt daarom de uitspraak op bezwaar. Omdat de inhoudelijke gronden van belanghebbende niet slagen, worden de aanslag en de belastingrentebeschikking niet verminderd.
5.1.
Omdat het beroep gegrond is moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden. Voor een vergoeding van proceskosten bestaat geen aanleiding omdat gesteld noch gebleken is van voor vergoeding in aanmerking komende kosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • verklaart het bezwaar ongegrond;
  • bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 50 aan belanghebbende moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van
mr. D. Damen, griffier, op 15 november 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. [7]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikelen 6.1 en 6.2 van de Wet IB 2001.
2.Artikel 2, derde lid, letter i, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR).
3.Artikel 6.17, eerste lid, sub c van de Wet IB 2001.
4.Artikel 6.17, eerste lid, sub g, van de Wet IB 2001.
5.Artikel 6.17, negende lid, van de Wet IB 2001.
6.€ 21 - € 446 = nihil. En ook: € 21 - € 259 = nihil.
7.Artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid, van de AWR.