ECLI:NL:RBZWB:2024:7937

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 november 2024
Publicatiedatum
20 november 2024
Zaaknummer
24/3973
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S. Hindriks
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor dierenverblijf en kas in strijd met bestemmingsplan

Op 20 november 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. R.J.G. Ensink, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, vertegenwoordigd door mr. J.M.B. van Overdijk. De zaak betreft een geweigerde omgevingsvergunning voor het oprichten van een dierenverblijf en een kas op een perceel in Tilburg. Eiser had op 7 november 2023 een aanvraag ingediend voor de bouw van deze bouwwerken, maar het college heeft deze aanvraag op 1 februari 2024 afgewezen. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt en verzocht om rechtstreeks beroep bij de bestuursrechter, wat is ingewilligd.

De rechtbank heeft het beroep op 9 oktober 2024 behandeld. In de beoordeling heeft de rechtbank vastgesteld dat de bouwwerken in strijd zijn met het bestemmingsplan ‘Buitengebied De Voorste Stroom’ en dat er geen omgevingsvergunning kan worden verleend zonder dat aan de voorwaarden van de kruimelgevallenregeling wordt voldaan. De rechtbank oordeelt dat het college zich in redelijkheid op het standpunt kon stellen dat de bouwwerken in strijd zijn met de goede ruimtelijke ordening, waarbij het belang van het open karakter achter woonpercelen zwaarder weegt dan het individuele belang van eiser.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de weigering van de omgevingsvergunning in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding voor griffierecht en proceskosten. Deze uitspraak is openbaar gemaakt op 20 november 2024.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/3973

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 november 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. R.J.G. Ensink),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, het college
(gemachtigde: mr. J.M.B. van Overdijk).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het rechtstreekse beroep van eiser tegen de geweigerde omgevingsvergunning voor het oprichten van een dierenverblijf en een kas op het perceel aan de [adres] te [plaats] .
1.1.
Met het bestreden besluit van 1 februari 2024 heeft het college de aanvraag om een omgevingsvergunning van eiser afgewezen. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, en het college verzocht om in te stemmen met rechtstreeks beroep bij de bestuursrechter als bedoeld in artikel 7:1a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (de Awb). Het college heeft met dit verzoek ingestemd en het bezwaarschrift met toepassing van artikel 7:1a, vijfde lid, van de Awb doorgezonden naar deze rechtbank ter behandeling als rechtstreeks beroep.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 9 oktober 2024 op zitting behandeld, gelijktijdig met de behandeling van het beroep in de zaak met zaaknummer BRE 24/3448. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, en namens het college de gemachtigde en mr. R.S. Vonk.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser woont op het perceel aan de [adres] te [plaats] met het perceelnummer [perceelnummer] . Op enig moment heeft eiser op het aangrenzende kadastrale perceel met het perceelnummer 1009 een vijver aangelegd en twee bouwwerken gerealiseerd: een kas en een dierenverblijf. De kas wordt gebruikt voor het hobbymatig telen van gewassen en het dierenverblijf voor het hobbymatig houden van dieren. Door de vorm en ligging van de percelen, staan de bouwwerken direct achter het naastgelegen woonperceel.
2.1.
Naar aanleiding van een handhavingstraject (zie zaak BRE 24/3448
)heeft eiser op 7 november 2023 een aanvraag ingediend voor de bouw van een dierenverblijf en een kas.
2.2.
Bij besluit van 1 februari 2024 heeft het college de aanvraag voor de bouw van een dierenverblijf en kas afgewezen.
2.3.
Het bezwaar van eiser is doorgezonden naar de rechtbank om als rechtstreeks beroep te worden behandeld.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of het college op goede gronden de aanvraag om de omgevingsvergunning heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de bezwaargronden van eiser.
4. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wettelijk kader
5. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet inwerking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo). [1] De aanvraag om een omgevingsvergunning in deze zaak is ingediend vóór 1 januari 2024. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
5.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Omvang van het geding
6. Tussen partijen staat niet meer ter discussie dat de kas en het dierenverblijf zijn gebouwd op ‘hetzelfde perceel’ zoals bedoeld in het Besluit omgevingsrecht (hierna: Bor). Ook staat niet ter discussie dat de kas en het dierenverblijf vanwege de bestemming “Agrarisch” in strijd zijn met het bestemmingsplan ‘Buitengebied De Voorste Stroom’ en dat daarvoor een omgevingsvergunning vereist is. Het college erkent dat van het bestemmingsplan afgeweken kan worden met toepassing van artikel 4, eerste lid van bijlage II van het Bor (de kruimelgevallenregeling). De vraag spitst zich in deze procedure enkel toe op de vraag of het college zich in redelijkheid op het standpunt kon stellen dat hij geen toepassing geeft aan die kruimelgevallenregeling omdat het bouwplan in strijd is met de goede ruimtelijke ordening.
Wat stelt eiser?
7. Eiser stelt dat het college ten onrechte geen gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid om af te wijken van het bestemmingsplan. De motivering dat het open karakter behouden moet blijven kan niet leiden tot een weigering van de gevraagde omgevingsvergunning. Het open karakter kan namelijk al doorbroken worden doordat er op de gronden met de aanduiding ‘erf’, direct achter de woningen, bijgebouwen geplaatst mogen worden. Dat de kas en het dierenverblijf net buiten de gronden met deze aanduiding liggen, doet daar niet aan af omdat er al verlies van het open karakter kan worden bewerkstelligd door de woonpercelen verder te bebouwen. Verder zijn de bouwwerken van geringe grootte en kan in relatie tot het omliggende terrein geen sprake zijn van verlies van open karakter. De weigering lijkt slechts ingegeven door de wens om aan het bijzondere belang van de verzoeker om handhaving tegemoet te komen. Dit levert geen stedenbouwkundig argument op om de weigering te dragen. Ter zitting heeft eiser nog aangevoerd dat het college met de weigering miskent dat op de gronden waarop de bouwwerken zijn gebouwd niet de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden-landschappelijk open gebied' rust.
7.1.
Het college verwijst voor het verweer naar het bestreden besluit en naar de beslissing op bezwaar van 12 februari 2024 (verzonden op 14 februari 2024) in de handhavingszaak. Het college heeft in het bestreden besluit gemotiveerd dat zij geen gebruik maakt van haar discretionaire bevoegdheid om af te wijken van het bestemmingsplan omdat de bebouwing is gesitueerd achter een ander woonperceel, terwijl het college het open karakter vanuit woonpercelen wil behouden.
Goede ruimtelijke ordening
8. Het college heeft beleidsruimte bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan zijn bevoegdheid om voor afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen. Het college moet daarbij de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt conform vaste rechtspraak [2] niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de in dit geval bezwaargronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.
8.1.
De rechtbank is van oordeel dat het college zich in redelijkheid op het standpunt kon stellen dat de kas en het dierenverblijf in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij heeft het college het belang van een open karakter achter woonpercelen mogen laten prevaleren boven het individuele belang van eiser ter realisering van de kas en het dierenverblijf op gronden waarop geen gebouwen zijn toegestaan.
8.2.
Dat de eigenaar van het naastgelegen woonperceel mogelijk zijn eigen perceel nog verder mag bebouwen en daarmee zelf het open karakter kan doorbreken, doet daarbij niet af aan het feit dat het open karakter nu door de door eiser gebouwde bouwwerken (dierenverblijf en kas) wordt doorbroken. Ook het feit dat de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden-landschappelijk open gebied' (een mogelijkheid in de planregels bij de gronden met bestemming ‘Agrarisch met waarden 2, 3 en 4’) niet rust op de gronden waarop nu is gebouwd, betekent niet dat bij de bestemming ‘Agrarisch’ het open karakter niet van belang mag zijn bij de beoordeling van een goede ruimtelijke ordening. Daarvoor is die specifieke functieaanduiding niet vereist. Dat, ten slotte, eiser van mening is dat de grootte van de gebouwen gering is en er ook bomen in de omgeving staan, doet niet af aan het feit dat de gebouwen direct achter het naastgelegen woonperceel het open karakter gezien vanaf dat woonperceel substantieel doorbreken.
8.3.
Dit betekent dat het college op goede gronden de omgevingsvergunning heeft geweigerd.

Conclusie en gevolgen

Het beroep tegen het bestreden besluit is ongegrond. Dat betekent dat de weigering om een omgevingsvergunning te verlenen in stand blijft en eiser geen vergoeding krijgt voor het griffierecht en de proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Hindriks, rechter, in aanwezigheid van
mr. V. Hooghiemstra, griffier, op 20 november 2024 en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 7:1a
1. In het bezwaarschrift kan de indiener het bestuursorgaan verzoeken in te stemmen met rechtstreeks beroep bij de bestuursrechter, zulks in afwijking van artikel 7:1.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.1
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk, (…)
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet,
Artikel 2.10
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien (…):
c. de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12;
2. In gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
Artikel 2.12
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
(…)
2°. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of (…)
De aangewezen gevallen zijn benoemd in de tweede bijlage bij het Besluit omgevingsrecht (Bor).
Besluit omgevingsrecht
Bijlage II artikel 4
Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:
1. een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, wordt voldaan aan de volgende eisen:
a. niet hoger dan 5 m, tenzij sprake is van een kas of bedrijfsgebouw van lichte constructie ten dienste van een agrarisch bedrijf,
b. de oppervlakte niet meer dan 150 m2;
Bestemmingsplan ‘Buitengebied De Voorste Stroom’
Artikel 3
3.1.1 Functie
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
agrarische doeleinden, in de vorm van agrarische bodemexploitatie met bijbehorende voorzieningen;
bijbehorende en ondergeschikte verharde en onverharde paden, wegen en parkeervoorzieningen;
water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
extensief recreatief medegebruik;
bouwwerken van algemeen nut.

Voetnoten

1.Zie 10 januari 2024 ABRvS, ECLI:NL:RVS:2024:44.
2.Zie bijvoorbeeld ABRvS 21 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3858.