In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 10 januari 2024, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Hilvarenbeek beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, gelegen aan [adres] te [plaats], vastgesteld op € 758.000 per 1 januari 2021. Belanghebbende was het niet eens met deze waardebepaling en had bezwaar aangetekend, dat door de heffingsambtenaar ongegrond was verklaard. De rechtbank heeft het beroep op 29 november 2023 behandeld, waarbij belanghebbende en vertegenwoordigers van de heffingsambtenaar aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar niet aan zijn bewijslast heeft voldaan, omdat hij tijdens de zitting aangaf dat er bij de waardebepaling een incorrect bouwjaar en een onjuiste perceelsoppervlakte waren gebruikt. Hierdoor kon de waarde van € 758.000 niet worden onderbouwd. Belanghebbende stelde dat de waarde van de woning € 540.000 zou moeten zijn, maar ook hij heeft onvoldoende bewijs geleverd om deze waarde te onderbouwen. Gezien het feit dat beide partijen niet aan hun bewijslast hebben voldaan, heeft de rechtbank besloten de waarde van de woning in goede justitie vast te stellen op € 580.000.
De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak op bezwaar en bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht aan belanghebbende moet vergoeden. Daarnaast heeft belanghebbende recht op een vergoeding van zijn reiskosten, die zijn vastgesteld op € 15,96. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.