ECLI:NL:RBZWB:2024:807

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 februari 2024
Publicatiedatum
12 februari 2024
Zaaknummer
AWB-22_5953
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering door UWV en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 8 februari 2024, wordt het beroep van eiser tegen de weigering van het UWV om een WIA-uitkering toe te kennen beoordeeld. Eiser, die als accountmanager werkzaam was, is sinds september 2018 uitgevallen door lichamelijke en psychische klachten. Na een auto-ongeluk in juli 2019 heeft hij op 6 september 2020 een WIA-uitkering aangevraagd, welke door het UWV op 29 september 2020 werd geweigerd, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het UWV verklaarde het bezwaar ongegrond en stelde dat er geen nieuwe feiten waren die de beslissing konden herzien.

De rechtbank heeft eerder in een uitspraak van 27 september 2022 het beroep van eiser gegrond verklaard en het UWV opgedragen om een nieuw besluit te nemen. In het bestreden besluit van 8 december 2022 bleef het UWV bij de eerdere conclusie dat eiser per 8 september 2020 voor 30,92% arbeidsongeschikt was. Eiser betwistte deze beoordeling en voerde aan dat zijn beperkingen niet correct waren vastgesteld en dat er meer beperkingen moesten worden aangenomen, vooral op psychisch vlak.

De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door het UWV zorgvuldig was uitgevoerd en dat er voldoende informatie beschikbaar was om de beperkingen van eiser te beoordelen. De rechtbank concludeerde dat het UWV terecht de WIA-uitkering had geweigerd, omdat eiser niet voldeed aan de vereiste mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en hij kreeg geen proceskostenvergoeding of griffierecht terugbetaald.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats: Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/5953 WIA

uitspraak van 8 februari 2024 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser,

gemachtigde: mr. L.L. Ross,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Eindhoven), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de weigering een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen.
1.1.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 16 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het UWV, mr. B.N. van Driel.
1.3.
De rechtbank heeft de uitspraaktermijn verlengd.

Totstandkoming van het besluit

2.1.
Eiser was laatstelijk werkzaam als accountmanager bij [bedrijf] B.V. Voor dit werk is hij op 5 september 2018 uitgevallen vanwege diverse lichamelijke en psychische klachten. In juli 2019 heeft eiser, tijdens zijn re-integratie, een auto-ongeval gehad.
2.2.
Op 6 september 2020 heeft eiser een WIA-uitkering aangevraagd.
2.3.
Bij besluit van 29 september 2020 heeft het UWV geweigerd om aan eiser met ingang van 8 september 2020 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
2.4.
Op 30 september 2020 heeft de arts informatie opgevraagd bij een behandelaar van eiser. Na ontvangst van die informatie heeft de arts op 26 november 2020 een aanvullende rapportage opgesteld.
2.5.
Met het primaire besluit van 30 november 2020 heeft het UWV in het verlengde van zijn besluit van 29 september 2020 de van de behandelaar ontvangen informatie beoordeeld en geoordeeld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden naar voren zijn gekomen die aanleiding geven het besluit van 29 september 2020 te herzien. Ook tegen het primaire besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.
2.6.
Met het besluit van 6 januari 2021 heeft het UWV het bezwaar van eiser tegen het besluit van 29 september 2020 niet-ontvankelijk verklaard, omdat hij de gronden van bezwaar niet tijdig heeft ingediend. Tegen dit besluit heeft eiser geen rechtsmiddelen aangewend.
2.7.
In het besluit van 14 juli 2021 heeft het UWV het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
2.8.
Eiser heeft tegen het besluit van 14 juli 2021 beroep ingesteld.
2.9.
De rechtbank heeft in de uitspraak van 27 september 2022 het beroep van eiser gegrond verklaard en het besluit van 14 juli 2021 vernietigd, omdat het UWV ten onrechte artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd. [1] De rechtbank heeft het UWV opgedragen om binnen zes weken na het gezag van gewijsde krijgen van die uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak.
2.10.
In het bestreden besluit van 8 december 2022 heeft het UWV het bezwaar ongegrond verklaard, omdat er geen aanleiding is om meer beperkingen aan te nemen. Het UWV heeft besloten dat eiser met ingang van 26 november 2020 geen recht heeft op een WIA-uitkering. Deze beslissing komt in de plaats van het primaire besluit van 30 november 2020. Ter zitting heeft de gemachtigde van het UWV aangegeven dat in het bestreden besluit sprake is van verschrijvingen: het bestreden besluit komt in de plaats van de beslissing op bezwaar van 14 juli 2021 en de datum in geding betreft 8 september 2020.

Beoordeling door de rechtbank

2. Aan het bestreden besluit heeft het UWV ten grondslag gelegd dat eiser per 8 september 2020 voor 30,92% arbeidsongeschiktheid is. De rechtbank zal beoordelen of dit juist is. Zij doet dit onder meer aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
Bij deze beoordeling is van belang of eiser medische beperkingen heeft en of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
3. De rechtbank is van oordeel dat het UWV terecht de WIA-uitkering heeft geweigerd per 8 september 2020. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Zijn de beperkingen juist vastgesteld?
4. Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapporten van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1.
[arts] heeft eiser gezien op het spreekuur van 15 september 2020. Tijdens het spreekuur werd lichamelijk en psychisch onderzoek gedaan. Het rapport van de arts is getoetst en akkoord bevonden door [verzekeringsarts] .
Na uitval in september 2018 werd behandeling bij [zorgorganisatie] opgestart en afgerond. Tijdens zijn re-integratie kreeg eiser in juli 2019 een auto-ongeluk, waarna fysiotherapie werd opgestart en afgerond. Voor psychische klachten werd de behandeling bij [zorgorganisatie] herstart. De EMDR behandeling is binnenkort afgerond.
De arts stelt dat eiser niet volledig arbeidsongeschikt is, want er wordt niet voldaan aan het criteria van ‘geen benutbare mogelijkheden’ zoals vermeld in het Schattingsbesluit: er is geen sprake van disfunctioneren op persoonlijk en sociaal gebied, eiser is niet opgenomen, is niet bedlegerig, is niet in grote mate ADL-afhankelijk en er is geen sprake van sterk wisselende mogelijkheden. Eiser heeft daarom benutbare mogelijkheden die hij kan inzetten. Wel moeten er beperkingen worden aangenomen.
Eiser heeft depressieve stemmingsklachten, maar volgens de arts niet van ernstige aard gelet op zijn functioneren en de inhoud en intensiteit van de huidige behandeling. Daarom is eiser aangewezen op een werksituatie waarin stresserende factoren worden beperkt. Er worden diverse beperkingen aangenomen in het persoonlijk en sociaal functioneren.
Daarnaast heeft eiser lichamelijke klachten aan zijn linkerschouder en rechteronderrug. Er worden diverse beperkingen aangenomen in fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen en statische houdingen.
Een beperking in de duurbelasting is niet aan de orde. Er is geen sprake van verminderde beschikbaarheid wegens behandeling of opname, geen sprake van een medisch substraat dat energetische beperkingen geeft en evenmin is er aanleiding om op preventieve gronden tot een urenbeperking te komen. Wel is eiser aangewezen op een goede dag-nachtstructuur waardoor nacht- en ploegendiensten niet geschikt zijn. De beperkingen en belastbaarheid van eiser zijn neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst van 16 september 2020. Zorgvuldigheidshalve wordt nog informatie opgevraagd bij [zorgorganisatie] .
Na ontvangst van de opgevraagde medische informatie heeft de arts op 26 november 2020 een aanvullend rapport opgesteld. Het rapport is getoetst en akkoord bevonden door de verzekeringsarts. Uit de ontvangen medische informatie van [zorgorganisatie] van 19 november 2020 blijkt het te gaan om een vermoeden van een traumagerelateerde stoornis, maar PTSS kan niet duidelijk gesteld worden. De behandeling bij [zorgorganisatie] is op 12 oktober 2020 afgerond. De medische informatie geeft geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen.
Na de uitspraak van de rechtbank van 27 september 2022 heeft [verzekeringsarts b&b] het dossier van eiser en het (aanvullend) beroepschrift bestudeerd en gerapporteerd op 5 december 2022.
Een whiplash geassocieerde stoornis kan langdurige klachten geven die belemmerend kunnen zijn, maar het is geen aandoening waarbij gedoseerd actief zijn tot schade van de gezondheid zal leiden. Dit laat eiser ook zien in zijn dagelijkse activiteiten, waarbij naast een normale dagindeling ook gedoseerd sporten mogelijk is. Bij het lichamelijk onderzoek werden er door de arts ook geen afwijkingen gezien die forse fysieke beperkingen noodzakelijk maken. Er is op de datum in geding geen behandeling meer voor de fysieke klachten en ook het niveau van medicamenteuze pijnstilling, die af en toe voor de hoofdpijn wordt genomen, past niet bij de chronische pijnbeleving. De aangenomen beperkingen komen dan ook goed tegemoet aan de aanwezige fysieke belastbaarheid van eiser.
Voor wat betreft de psychische belastbaarheid geldt dat de diagnose PTSS niet duidelijk kan worden gesteld, omdat er in de informatie van [zorgorganisatie] wordt gesproken over een vermoeden van een traumagerelateerde stoornis. Er zijn op de datum in geding nog angstklachten en lichte depressieve klachten. Die laatste worden ook bij het primaire onderzoek door de arts bevestigd. Er blijkt uit dit onderzoek niet van concentratie en aandacht zwakte of andere cognitieve problemen. Dat blijkt ook niet uit het activiteitenniveau van eiser, waar autorijden onderdeel van uitmaakt. Er is nog wel psychologische begeleiding, maar antidepressiva worden niet voorgeschreven. De behandeling is op 12 oktober 2020 afgerond. Op basis van het voorgaande is te stellen dat er sprake is van een milde stoornis. Hierbij passen de aangenomen beperkingen ten aanzien van de gestelde voorwaarden voor het persoonlijk en sociaal functioneren.
Er zijn geen argumenten om aan te nemen dat eiser maar 20 uur per week belastbaar is. Er bestaan op grond van de medische feiten en het dagverhaal met inachtneming van de door de primaire arts gegeven beperkingen in de FML hiervoor onvoldoende zware argumenten.
De verzekeringsarts b&b komt tot de conclusie dat de verzekeringsgeneeskundige beoordeling, ook op basis van de informatie van [zorgorganisatie] , gehandhaafd kan blijven en dat er geen aanleiding is om de FML van 16 september 2020 te wijzigen.
4.2.
Eiser voert aan dat het UWV hem na de uitspraak van de rechtbank van 27 september 2022 opnieuw medisch had moeten keuren. In bezwaar is een volledige heroverweging vereist en die heeft het UWV niet volledig gedaan. Dit klemt temeer omdat het UWV aanvankelijk niet heeft heroverwogen, maar alles heeft laten afketsen op het feit dat er geen sprake was van nieuwe feiten.
Daarnaast stelt eiser dat het UWV aanvullende informatie had moeten inwinnen bij de behandelend sector. Uit de rapportage van [zorgorganisatie] blijkt dat er ernstige psychische klachten aanwezig zijn. Zo wordt melding gemaakt van uitgebreide EMDR-therapie en mogelijk PTSS. Navraag bij [zorgorganisatie] had in kaart kunnen brengen in hoeverre de PTSS gediagnosticeerd was. Als blijkt dat dit later, bij nader onderzoek en/of nadere behandeling, wel kan worden vastgesteld, dan moet het UWV dit alsnog meenemen.
Eiser stelt dat zijn beperkingen zijn onderschat. De psychische problemen zijn van dusdanige aard dat er meer beperkingen moeten worden opgenomen in rubriek 2 van de FML (sociaal functioneren). Eiser heeft ook andere klachten zoals angsten, spanning en weinig zelfvertrouwen. Dit had moeten leiden tot beperkingen op de aspecten 2.6, 2.7 en 2.9 van de FML. Eiser is eveneens beperkt in zijn vervoersmogelijkheden, omdat hij de snelweg niet op durft, zodat een beperking op aspect 2.10 van de FML aangewezen is en niet alleen op aspect 2.11 (beroepsmatig vervoer).
Daarnaast meent eiser dat er een urenbeperking aan de orde is. De daginvulling van eiser is verstoord. De behandeling bij [zorgorganisatie] heeft eiser niet gebracht wat hij wilde. De klachten zijn nauwelijks verminderd. Hij heeft nog altijd ernstige angstklachten. Bovendien blijkt uit het rapport van 20 juli 2020 ook dat eiser geneigd is om zaken te vermijden en om door te gaan, ondanks de pijn. Als er dus al sprake is van een normale daginvulling, dan kan dit juist voor problemen zorgen bij eiser. Het door het UWV gestelde ‘normale’ dagritme van eiser betekent immers dat hij over zijn grenzen heen gaat en meer klachten zal ervaren.
In beroep heeft eiser stukken overgelegd, waaronder een bijlage van Sport Medisch Centrum (SMC) van een intake van 22 februari 2021, waarin is beschreven dat eiser fysieke klachten heeft aan schouder, nek en rug, maar ook concentratieproblemen, vermoeidheid, slaapproblemen heeft en somber is, terwijl hij niet meer sport. Het overgelegde patiëntendossier van SMC beschrijft het multidisciplinair traject van 11 mei 2021 tot 8 september 2021, gevolgd door 7 sessies individuele coaching. Daaruit haalt eiser aan dat het algemeen psychisch en lichamelijk disfunctioneren hoog lijkt, eiser nog angstig is bij het autorijden, hij prikkelgevoelig is, concentratieproblemen heeft, extreem vermoeid is door slaapproblemen en dat sprake is van (niet-complexe) PTSS. Verder legt eiser een brief van SRN revalidatie over van 25 april 2023, waaruit volgens eiser de ernst van zijn klachten blijkt. Ten slotte is volgens eiser sprake van een afwijking aan zijn oogspieren volgens een bericht van [optometrist] van 15 maart 2023.
4.3.
De beroepsgronden en de in beroep ingebrachte medische informatie geeft het UWV, volgens de reactie van de verzekeringsarts b&b van 4 augustus 2023, geen aanleiding om het standpunt te wijzigen. In de brief van SMC staat beschreven dat er lichamelijk onderzoek heeft plaatsgevonden. Het wordt niet duidelijk wie dat heeft verricht, maar er zijn ook geen relevante afwijkingen gevonden. Dat komt overeen met de bevindingen van de primaire arts bij het lichamelijk onderzoek. Verder worden er veel klachten beschreven door de ergotherapeut en fysiotherapeut die reeds bekend zijn, maar waar geen nieuw organisch of psychiatrisch substraat voor wordt aangeleverd. Er wordt in de brief ook beschreven dat eiser geen goede nachtrust heeft zonder medicatie. Kennelijk is dat niet het geval als eiser slaapmedicatie gebruikt. Het heeft verder ook niet geleid tot een verhoogde slaapbehoefte overdag, zoals uit het dagverhaal blijkt. In het overgelegde patiëntendossier van SMC worden klachten en contacten beschreven, waarin de verzekeringsarts b&b geen onderbouwingen kan vinden die gebaseerd zijn op gevonden objectieve afwijkingen.
Ook stelt eiser dat het UWV ten onrechte de diagnose PTSS niet meeneemt in de beoordeling. De verzekeringsarts b&b wijst er op dat er door het UWV werd gerefereerd naar die informatie van [zorgorganisatie] die stelt dat niet duidelijk gesteld kan worden dat er sprake is van PTSS. Er wordt nergens een psychologisch of psychiatrisch onderzoek overlegd waarmee de diagnose zo specifiek wordt onderbouwd en waarmee duidelijk wordt dat hetgeen [zorgorganisatie] schrijft niet juist zou zijn. Overigens is de gestelde diagnose niet het belangrijkste, maar gaat het bij de vaststelling van belastbaarheid vooral om de consistentie van het geheel van stoornissen, beperkingen en handicaps. Nergens wordt door het UWV ontkent dat er sprake zou zijn van psychische of lichamelijke beperkingen.
De informatie die wordt aangeleverd van de optometrist laat geen relevante visusafwijkingen zien en dateert overigens van 15 maart 2023, ruim na de datum in geding. Uit de informatie van SRN revalidatie blijkt hypertonie van rug- en schoudermusculatuur, maar dat onderzoek dateert van 2,5 jaar na datum in geding en is daarom voor de beoordeling niet relevant.
4.4.
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Eiser wordt niet gevolgd in zijn stelling dat na de uitspraak van de rechtbank van 27 september 2022 een nieuw fysiek medisch onderzoek door de verzekeringsarts b&b had moeten plaatsvinden. De datum in geding lag toen al geruime tijd in het verleden en er was voldoende informatie aanwezig. De arts heeft eiser onderzocht op het spreekuur van 15 september 2020, kort na de datum in geding (8 september 2020). En er was recente informatie van [zorgorganisatie] aanwezig over de periode van 18 maart 2020 tot en met 12 oktober 2020. De stelling van eiser dat meer informatie had moeten worden opgevraagd, wordt ook niet gevolgd. Eiser stelt dat latere informatie van de behandelend sector het vermoeden van PTSS zou kunnen bevestigen waarvan in de aanwezige informatie van [zorgorganisatie] sprake was. De rechtbank overweegt dat de eindevaluatie van [zorgorganisatie] in de beoordeling is betrokken, zodat nadere navraag bij [zorgorganisatie] niet in de rede lag. En voor zover navraag bij latere behandelaars in na de datum in geding gestarte trajecten al meer duidelijkheid zou geven over de diagnose ten tijde van de datum in geding, geldt dat volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep [2] een diagnose niet bepalend is voor het vaststellen van arbeidsbeperkingen. Het gaat om de medisch objectiveerbare beperkingen die bij eiser zijn vast te stellen. De verzekeringsarts b&b stelt daarom terecht dat er voldoende informatie aanwezig was om de beperkingen op de datum in geding juist te kunnen beoordelen.
Uit de rapporten van de arts en de verzekeringsarts blijkt dat zij op de hoogte waren van de klachten van eiser, waaronder de psychische klachten en het whiplash letsel dat eiser opliep als gevolg van een kop-staart aanrijding. Ook angst- en spanningsklachten zijn meegenomen. Het UWV erkent dat eiser op de datum in geding daarvan lichamelijke en psychische beperkingen ondervindt. In de FML van 16 september 2020 zijn in alle rubrieken beperkingen opgenomen. Eiser vindt dat er meer of zwaardere beperkingen dienen te worden aangenomen, met name of psychisch vlak. Hij stelt in dat kader dat de diagnose (niet complexe) PTSS is gesteld. Nog daargelaten of de diagnose PTSS medisch is vastgesteld, geldt echter, zoals hiervoor overwogen, dat een diagnose niet bepalend is. Bij de vraag welke beperkingen eiser heeft, is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden. Eiser heeft geen medische informatie overgelegd waaruit blijkt dat de beperkingen van eiser op de datum in geding zijn onderschat. De verzekeringsarts b&b heeft verder toegelicht dat niet gesproken kan worden van zodanig ernstige lichamelijke en psychische aandoeningen dat, mede gegeven het door de arts uitgevraagde dagverhaal, een urenbeperking moet worden aangenomen. Ten aanzien van het aspect 2.10 (vervoer) is in de FML geen beperking opgenomen, omdat eiser volgens de verzekeringsarts b&b zelfstandig kan reizen (autorijden of fietsen of zelfstandig gebruik maken van het openbaar vervoer). Volgens de toelichting bij het CBBS gaat het er bij dit aspect om of iemand met vervoer in staat is om zelfstandig en zonder specifieke vervoersvoorzieningen binnen de daarvoor gebruikelijke tijd het werk te bereiken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts b&b terecht geen beperking op dit aspect aangenomen. Uit de beschikbare informatie en het uitgevraagde dagverhaal blijkt weliswaar dat eiser op de datum in geding nog angstig is in het verkeer, maar dat hij wel auto rijdt (de snelweg veelal nog vermijdend). De in beroep ingebrachte medische informatie geeft de rechtbank ook geen reden om te twijfelen aan de belastbaarheid die de arts en de verzekeringsarts b&b hebben aangenomen. Daarbij is in aanmerking genomen dat de verzekeringsarts b&b de ingebrachte medische informatie heeft beoordeeld en duidelijk en gemotiveerd heeft uitgelegd waarom dit niet tot meer beperkingen kan leiden.
Niet gebleken is dat in de FML van 16 september 2020 de beperkingen van eiser zijn onderschat. De beroepsgrond dat eiser mee beperkt is, slaagt niet. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank daarom uit van deze FML.
Zijn de aan de schatting ten grondslag gelegde functies geschikt?
5.1.
Een arbeidsdeskundige van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: archiefmedewerker (Sbc-code 553020), archiefmedewerker (Sbc-code 315132) en receptionist (Sbc-code 315120).
5.2.
De rechtbank ziet geen reden om te oordelen dat de voor eiser geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar het rapport van de arbeidsdeskundige van 28 september 2020. Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiser de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies. De hiervoor genoemde functies mochten worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
Is de mate van arbeidsongeschiktheid juist vastgesteld?
6. Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies zou kunnen verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot de conclusie dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Omdat eiser tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
Dit betekent dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 8 september 2020 heeft vastgesteld op 30,92%
.Omdat pas recht bestaat op een WIA-uitkering bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, heeft het UWV de WIA-uitkering terecht geweigerd per 8 september 2020.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard krijgt eiser geen proceskostenvergoeding. Ook krijgt eiser het griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A. de Roo, griffier, op 8 februari 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage

Wettelijk kader
Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen:
In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.

Voetnoten

1.Uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 27 september 2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:5608.
2.Bijvoorbeeld de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 19 maart 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:729, van 18 augustus 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1902 en van 28 oktober 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2650.