In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 8 februari 2024, wordt het beroep van eiser tegen de weigering van het UWV om een WIA-uitkering toe te kennen beoordeeld. Eiser, die als accountmanager werkzaam was, is sinds september 2018 uitgevallen door lichamelijke en psychische klachten. Na een auto-ongeluk in juli 2019 heeft hij op 6 september 2020 een WIA-uitkering aangevraagd, welke door het UWV op 29 september 2020 werd geweigerd, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het UWV verklaarde het bezwaar ongegrond en stelde dat er geen nieuwe feiten waren die de beslissing konden herzien.
De rechtbank heeft eerder in een uitspraak van 27 september 2022 het beroep van eiser gegrond verklaard en het UWV opgedragen om een nieuw besluit te nemen. In het bestreden besluit van 8 december 2022 bleef het UWV bij de eerdere conclusie dat eiser per 8 september 2020 voor 30,92% arbeidsongeschikt was. Eiser betwistte deze beoordeling en voerde aan dat zijn beperkingen niet correct waren vastgesteld en dat er meer beperkingen moesten worden aangenomen, vooral op psychisch vlak.
De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door het UWV zorgvuldig was uitgevoerd en dat er voldoende informatie beschikbaar was om de beperkingen van eiser te beoordelen. De rechtbank concludeerde dat het UWV terecht de WIA-uitkering had geweigerd, omdat eiser niet voldeed aan de vereiste mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en hij kreeg geen proceskostenvergoeding of griffierecht terugbetaald.