Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Inleiding
2.Feiten
3.Beoordeling door de rechtbank
€ 598.000.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Hilvarenbeek. De heffingsambtenaar had bij beschikking van 31 mei 2022 de waarde van de onroerende zaak, gelegen aan [adres 1] te [plaats], vastgesteld op € 598.000 per 1 januari 2021. Belanghebbende, eigenaar van de woning, heeft bezwaar gemaakt tegen deze waardevaststelling en de daaropvolgende aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2022. De rechtbank heeft het beroep op 29 november 2023 behandeld, waarbij belanghebbende en vertegenwoordigers van de heffingsambtenaar aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. Belanghebbende betoogt dat de waarde maximaal € 430.000 zou moeten zijn, terwijl de heffingsambtenaar de waarde verdedigt op € 598.000. De rechtbank legt uit dat een beroep tegen de waardebeschikking ook een beroep tegen de aanslag OZB is. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar voldoende heeft aangetoond dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld, en dat de referentiewoningen die zijn gebruikt voor de waardebepaling voldoende vergelijkbaar zijn met de woning van belanghebbende.
De rechtbank wijst het beroep van belanghebbende af en handhaaft de WOZ-waarde en de aanslag OZB. Tevens wordt het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn toegewezen. De uitspraak is gedaan door mr. M.E. de Boer en openbaar gemaakt op 10 januari 2024.