In deze civiele zaak, behandeld door de Kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, staat de vordering van Engie Nederland Retail B.V. centraal. Engie vordert betaling van facturen die zijn gebaseerd op geschatte meterstanden, terwijl de werkelijke meterstanden door de gedaagde vennootschap onder firma (V.o.f.) zijn doorgegeven. De zaak betreft de vraag of Engie recht heeft op betaling van deze facturen, en of de gedaagde partij, V.o.f., misbruik van procesrecht heeft gemaakt door de vordering aan te vechten. De procedure begon met een tussenvonnis op 29 mei 2024, gevolgd door een mondelinge behandeling op 30 september 2024. De kantonrechter heeft vastgesteld dat Engie niet heeft voldaan aan haar stelplicht met betrekking tot de verschuldigdheid van de facturen. De rechter oordeelt dat Engie de gefactureerde bedragen heeft gebaseerd op een schatting van het verbruik die hoger is dan de door V.o.f. doorgegeven meterstanden. Engie heeft, ondanks het ontvangen van de juiste meterstanden, nagelaten om de facturen aan te passen. Hierdoor ontbrak een rechtsgrond voor de vordering van Engie. De kantonrechter heeft de vordering van Engie afgewezen en geoordeeld dat Engie misbruik van procesrecht heeft gemaakt door de vordering in te stellen, terwijl zij beschikte over de juiste meterstanden. Engie is veroordeeld tot betaling van de werkelijke proceskosten van V.o.f. en de nakosten.