ECLI:NL:RBZWB:2024:8289

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 december 2024
Publicatiedatum
5 december 2024
Zaaknummer
BRE 23/3607
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet tijdig beslissen op verzoek om dwangsombeschikking in belastingzaak

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 5 december 2024, wordt het beroep van de belanghebbende beoordeeld, die stelt dat de inspecteur van de Belastingdienst niet tijdig heeft beslist op zijn verzoek tot het nemen van een dwangsombeschikking. De belanghebbende had op 3 april 2023 een verzoek ingediend voor ambtshalve vermindering van de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) over het jaar 2018. Omdat de inspecteur niet binnen de wettelijke termijn op dit verzoek had beslist, heeft de belanghebbende de inspecteur op 20 december 2022 in gebreke gesteld en verzocht om een beslissing. Op 20 april 2023 heeft de inspecteur weliswaar beslist op het verzoek om ambtshalve vermindering, maar de belanghebbende had ook om een dwangsombeschikking gevraagd, waar de inspecteur nog niet op had gereageerd.

De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, omdat de belanghebbende geen ingebrekestelling heeft gedaan. Volgens artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank zonder zitting uitspraak doen als het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is. De rechtbank legt uit dat voordat een betrokkene beroep kan instellen, hij het bestuursorgaan moet laten weten dat er binnen twee weken alsnog beslist moet worden. Dit is niet gebeurd in dit geval, waardoor de rechtbank het beroep niet kan beoordelen.

Desondanks benadrukt de rechtbank dat de inspecteur nog steeds een beslissing moet nemen op het verzoek om een dwangsombeschikking. De inspecteur heeft in zijn verweerschrift aangegeven dat de belanghebbende recht heeft op de maximale dwangsom van € 1.442, en dat de wettelijke rente ook in overweging moet worden genomen bij de toekenning hiervan. De rechtbank verklaart het beroep van de belanghebbende niet-ontvankelijk, en deze uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/3607

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 december 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat belanghebbende heeft ingesteld, omdat de inspecteur volgens hem niet op tijd heeft beslist op zijn verzoek van 3 april 2023 tot het nemen van een dwangsombeschikking.
1.1.
Omdat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2. Belanghebbende heeft verzocht om ambtshalve vermindering van de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) over het jaar 2018. Omdat de inspecteur niet binnen de wettelijke termijn op het verzoek heeft beslist, heeft belanghebbende de inspecteur bij brief van 20 december 2022 in gebreke gesteld en de inspecteur verzocht alsnog op korte termijn een beslissing te nemen. Bij brief van 3 april 2023 heeft belanghebbende de inspecteur nogmaals verzocht binnen veertien dagen te beslissen op het verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag IB/PVV 2018 en daarnaast heeft belanghebbende de inspecteur verzocht een dwangsombeschikking te nemen.
2.1.
De inspecteur heeft bij brief van 20 april 2023 beslist op het verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag IB/PVV 2018. Omdat de inspecteur (nog) geen dwangsombeschikking heeft genomen, heeft belanghebbende beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn verzoek daartoe.
2.2.
Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. [1] Dit geldt ook voor het niet tijdig nemen van een dwangsombeschikking. [2]
2.3.
Belanghebbende heeft bij brief van 3 april 2023 de inspecteur verzocht om een dwangsombeschikking te nemen (de aanvraag). Belanghebbende heeft vervolgens geen brief aan de inspecteur gestuurd waarin hij de inspecteur laat weten binnen twee weken alsnog een dwangsombeschikking te nemen (de ingebrekestelling). Het beroep is daarom kennelijk niet-ontvankelijk. Dat betekent dat de rechtbank het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet kan beoordelen. De rechtbank kan de beoordeling van het niet tijdig nemen van een dwangsombeschikking op grond van artikel 4:19, eerste lid, van de Awb ook niet meenemen in een hoofdprocedure, omdat in dit geval de inspecteur wel op het verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag IB/PVV 2018 heeft beslist en de beroepsprocedure niet op dat verzoek ziet.
2.4.
Het voorgaande neemt niet weg dat de inspecteur nog een beslissing moet nemen op het verzoek om een dwangsom. De inspecteur heeft in zijn verweerschrift al te kennen gegeven dat belanghebbende naar zijn mening recht heeft op de maximale dwangsom van € 1.442. Bij de toekenning hiervan zal de inspecteur ook het verzoek van belanghebbende om wettelijke rente in aanmerking moeten nemen.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. mr. drs. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van mr. C.C. van den Berg, griffier, op 5 december 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
2.Vgl. HR 21 juni 2024, ECLI:NL:HR:2024:906, r.o. 2.4.3.