ECLI:NL:RBZWB:2024:8289
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet tijdig beslissen op verzoek om dwangsombeschikking in belastingzaak
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 5 december 2024, wordt het beroep van de belanghebbende beoordeeld, die stelt dat de inspecteur van de Belastingdienst niet tijdig heeft beslist op zijn verzoek tot het nemen van een dwangsombeschikking. De belanghebbende had op 3 april 2023 een verzoek ingediend voor ambtshalve vermindering van de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) over het jaar 2018. Omdat de inspecteur niet binnen de wettelijke termijn op dit verzoek had beslist, heeft de belanghebbende de inspecteur op 20 december 2022 in gebreke gesteld en verzocht om een beslissing. Op 20 april 2023 heeft de inspecteur weliswaar beslist op het verzoek om ambtshalve vermindering, maar de belanghebbende had ook om een dwangsombeschikking gevraagd, waar de inspecteur nog niet op had gereageerd.
De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, omdat de belanghebbende geen ingebrekestelling heeft gedaan. Volgens artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank zonder zitting uitspraak doen als het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is. De rechtbank legt uit dat voordat een betrokkene beroep kan instellen, hij het bestuursorgaan moet laten weten dat er binnen twee weken alsnog beslist moet worden. Dit is niet gebeurd in dit geval, waardoor de rechtbank het beroep niet kan beoordelen.
Desondanks benadrukt de rechtbank dat de inspecteur nog steeds een beslissing moet nemen op het verzoek om een dwangsombeschikking. De inspecteur heeft in zijn verweerschrift aangegeven dat de belanghebbende recht heeft op de maximale dwangsom van € 1.442, en dat de wettelijke rente ook in overweging moet worden genomen bij de toekenning hiervan. De rechtbank verklaart het beroep van de belanghebbende niet-ontvankelijk, en deze uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.