In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Oisterwijk beoordeeld. De heffingsambtenaar had op 31 mei 2022 de waarde van de onroerende zaak, een twee-onder-een-kapwoning, vastgesteld op € 445.000 per 1 januari 2022. De belanghebbende, eigenaar van de woning, had bezwaar gemaakt tegen deze waardevaststelling, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep op 29 november 2023 behandeld, waarbij de belanghebbende en vertegenwoordigers van de heffingsambtenaar aanwezig waren.
De rechtbank beoordeelt of de vastgestelde waarde van de woning te hoog is. De belanghebbende stelt dat de waarde lager is dan de vastgestelde € 445.000, terwijl de heffingsambtenaar de waarde verdedigt. De rechtbank legt uit dat een beroep tegen de waardebeschikking ook een beroep tegen de aanslag onroerendezaakbelastingen (OZB) inhoudt. De rechtbank concludeert dat het beroep van de belanghebbende niet slaagt, omdat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat de aankoopprijs van de woning niet de waarde in het economische verkeer weergeeft. De rechtbank oordeelt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld en dat de aanslag OZB gehandhaafd blijft.
De uitspraak is gedaan door mr. M.E. de Boer en openbaar gemaakt op 10 januari 2024. De rechtbank wijst het verzoek van de belanghebbende om vergoeding van griffierecht en proceskosten af, omdat het beroep ongegrond is. De belanghebbende kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.