ECLI:NL:RBZWB:2024:8352

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 december 2024
Publicatiedatum
6 december 2024
Zaaknummer
BRE 22/2759
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2019

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 december 2024, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over het jaar 2019 behandeld. De belanghebbende, woonachtig in Duitsland, heeft bezwaar gemaakt tegen de definitieve aanslag die op 13 april 2021 is verzonden. De rechtbank heeft besloten dat een zitting niet nodig was, omdat partijen geen verzoek daartoe hebben ingediend. De inspecteur van de belastingdienst heeft de aanslag in een verminderingsbeschikking van 25 februari 2022 verlaagd, maar zonder rechtsmiddelverwijzing, wat tot onduidelijkheid leidde over de procedurele status van de aanslag.

De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is. De belanghebbende heeft geen recht op een kostenvergoeding, omdat de inspecteur geen voor bezwaar vatbare beschikking heeft genomen. De rechtbank legt uit dat de verminderingsbeschikking niet op verzoek van de belanghebbende is gedaan, waardoor er geen bezwaarprocedure heeft plaatsgevonden. De rechtbank concludeert dat de belanghebbende geen belang heeft bij de procedure, aangezien de inspecteur ambtshalve de aanslag heeft verminderd en er geen rechtsmiddel openstaat tegen deze beslissing.

De uitspraak benadrukt de noodzaak van duidelijke rechtsmiddelverwijzingen in belastingbeschikkingen en de gevolgen van het ontbreken daarvan voor de procesgang. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt dat het griffierecht niet wordt teruggegeven, en er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/2759

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 december 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats] (Duitsland), belanghebbende

(gemachtigde: mr. M.W.M. Marée),
en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de rechtbank over het beroep van belanghebbende die is gericht tegen de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over het jaar 2019 met [aanslagnummer].H.96.01 (hierna: aanslag IB/PVV).
1.1.
De rechtbank heeft partijen bij brief en digitaal bericht van 24 oktober 2024 en 8 november 2024 laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank een zitting achterwege gelaten.

Procesverloop

2. Met dagtekening 13 april 2021 is de definitieve aanslag IB/PVV aan belanghebbende toegezonden. Daarbij is het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen vastgesteld op € 10 en het verzamelinkomen op € 975.
2.1.
Op 12 november 2021 heeft belanghebbende een beschikking ‘Niet in Nederland belastbaar inkomen’ (de zogenaamde NiNbi-beschikking [1] ) ontvangen. Daarin staat onder meer opgenomen ‘Voordeel uit sparen en beleggen € 0’ en ‘Toegepast in Nederland belastbaar inkomen € 975’.
2.2.
Belanghebbende heeft naar aanleiding van de definitieve berekening over toeslagen van 8 januari 2022 op 26 januari 2022 een bezwaarschrift ingediend bij de afdeling toeslagen van de belastingdienst. In zijn bezwaarschrift verwijst belanghebbende naar de NiNbi-beschikking en de vaststelling van het voordeel uit sparen en beleggen daarin op € 0.
2.3.
Naar aanleiding van het bezwaarschrift inzake de toeslagen is er telefonisch contact geweest tussen belanghebbende en de belastingdienst ten behoeve van de aanslag IB/PVV.
2.4.
De inspecteur is vervolgens aan belanghebbende tegemoetgekomen bij verminderingsbeschikking van 25 februari 2022 en heeft het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen verminderd naar nihil. Het verzamelinkomen is daardoor verlaagd van € 975 naar € 965. De wijziging heeft niet geleid tot teruggaaf van de voorheffingen omdat die reeds waren teruggegeven aan belanghebbende. Er is geen rechtsmiddelverwijzing opgenomen onderaan de verminderingsbeschikking en de inspecteur stelt dat dit had wel gemoeten.
2.5.
De inspecteur voert aan dat het beroepschrift van belanghebbende aangemerkt dient te worden als een bezwaarschrift tegen de verminderingsbeschikking van 25 februari 2022, maar geeft de rechtbank in overweging om door middel van prorogatie de bezwaarfase over te slaan. De inspecteur is dan van mening dat het beroep niet-ontvankelijk verklaard dient te worden. Het belang zit met name in de toeslagensfeer en niet in de IB/PVV. Het geschil in de IB/PVV is hersteld bij de verminderingsbeschikking van 25 februari 2022. Belanghebbende kan met een beroepsprocedure niet in een betere positie komen. Belanghebbende heeft ook geen recht op een proceskostenvergoeding nu de beslissing ambtshalve is genomen.
2.6.
Belanghebbende voert aan dat zijn brief van 4 april 2022 terecht is aangemerkt als een beroepschrift. Als zijn brief gezien dient te worden als bezwaarschrift stemt belanghebbende in met prorogatie. Belanghebbende is het eens met de hoogte van het verzamelinkomen zoals dat is vastgesteld bij de verminderingsbeschikking. Belanghebbende is echter van mening dat er wel een belang is bij de beroepsprocedure. In geschil is of welke rechtsmiddelverwijzing opgenomen had moeten worden in de verminderingsbeschikking van 25 februari 2022 en of recht bestaat op een kostenvergoeding.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt.
3.1.
De rechtbank begrijpt dat de samenloop tussen toeslagen en IB/PVV voor belanghebbende de procedure onduidelijker maakt. In onderhavige procedure kan het enkel gaan om de aanslag IB/PVV met de volgende geschilpunten; i) welke rechtsmiddelverwijzing opgenomen had moeten worden, ii) is er onterecht geen beslissing genomen op het verzoek om proceskostenvergoeding.
Vooraf
4. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende een belang heeft bij deze procedure. Belanghebbende stelt immers dat ten onrechte bij de verminderingsbeschikking geen kostenvergoeding is toegekend door de inspecteur. Voor het antwoord op de vraag of recht bestaat op een kostenvergoeding is van belang welke rechtsmiddelverwijzing op de verminderingsbeschikking had moeten staan. De rechtbank gaat daar eerst op in.
Rechtsmiddelenverwijzing
5. Partijen zijn het erover eens dat op de verminderingsbeschikking een rechtsmiddelverwijzing had moeten worden opgenomen. Partijen houdt verdeeld of de verminderingsbeschikking moet worden aangemerkt als een uitspraak op het bezwaarschrift van 26 januari 2022 of als een ambtshalve vermindering.
5.1.
Het bezwaarschrift van 26 januari 2022 ziet op de aanslag huurtoeslag en is gericht aan de inspecteur van de belastingdienst/toeslagen. Belanghebbende heeft in zijn bezwaarschrift verzocht om een kostenvergoeding.
5.2.
Belanghebbende verwijst in zijn bezwaarschrift naar bedragen die zijn opgenomen in de NiNbi-beschikking. Uit het bezwaarschrift volgt echter niet dat belanghebbende het niet eens is met de aanslag IB/PVV of de NiNbi-beschikking, hij doet daar juist uitdrukkelijk een beroep op. Gelet hierop had het bezwaarschrift niet hoeven te worden aangemerkt als mede gericht tegen de aanslag IB/PVV of de NiNbi-beschikking. Dit heeft de inspecteur ook niet gedaan, aangezien er ‘Vermindering’ boven de verminderingsbeschikking staat en niet ‘Uitspraak op bezwaar’.. De inspecteur heeft kennelijk naar aanleiding van overleg met de afdeling toeslagen zelf aanleiding gezien om de aanslag IB/PVV te beoordelen en ambtshalve het inkomen te verminderen.
5.3.
Tegen de verminderingsbeschikking staat dan geen rechtsmiddel open, aangezien de vermindering niet op verzoek van belanghebbende heeft plaatsgevonden. De inspecteur neemt in dat geval niet een voor bezwaar vatbare beschikking. [2]
Heeft belanghebbende recht op een kostenvergoeding?
6. Als er geen sprake zou zijn van prorogatie had het beroepschrift van 3 april 2022 aangemerkt moeten worden als een bezwaarschrift tegen de definitieve aanslag IB/PVV van 12 november 2021 dan wel tegen de verminderingsbeschikking van 25 februari 2022. Er heeft met betrekking tot de aanslag IB/PVV dus geen bezwaarprocedure plaatsgevonden en er kan ook geen beroep worden gedaan op een kostenvergoeding voor de bezwaarfase. De inspecteur heeft terecht geen kostenvergoeding toegekend.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Belanghebbende heeft geen recht op een kostenvergoeding.
8. Belanghebbende krijgt het griffierecht niet terug. Voor een proceskostenveroordeling van de inspecteur voor de beroepsfase bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van N. Plasman, griffier, op 6 december 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan ook door verzending van een brief aan het gerechtshof ’s-Hertogenbosch. Hoger beroep moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Als bedoeld in artikel 8a van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen.
2.Artikel 9.6, lid 5, van de Wet IB 2001 is dan niet van toepassing.