ECLI:NL:RBZWB:2024:8379

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 december 2024
Publicatiedatum
6 december 2024
Zaaknummer
24/5457
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar inzake aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 december 2024, wordt het beroep van de belanghebbende, een inwoner van Thailand, behandeld tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst. Het beroep betreft de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2020, alsook de belastingrente die gelijktijdig in rekening is gebracht. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is en doet uitspraak zonder zitting, zoals toegestaan onder artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank stelt vast dat de termijn voor het indienen van het beroepschrift op 5 juli 2024 eindigde, en dat het beroepschrift tijdig is ingediend. De inspecteur had eerder het bezwaar tegen de aanslag ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard, omdat de gronden van het beroep niet waren ingediend. De rechtbank sluit zich aan bij het standpunt van de inspecteur dat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard en verklaart het beroep van de belanghebbende gegrond.

De rechtbank wijst de zaak terug naar de inspecteur voor een inhoudelijke behandeling van het bezwaar, aangezien het geschilpunt in de bezwaarfase nog niet is onderzocht. Tevens wordt de inspecteur veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van de belanghebbende, vastgesteld op € 437,50. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige behandeling van bezwaren in belastingzaken en de rechten van belanghebbenden in het proces.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 24/5457

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 december 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats] (Thailand), belanghebbende

(gemachtigde: mr.drs. J.C. Scherff),
en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de rechtbank over het beroep van belanghebbende tegen de bestreden uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 24 mei 2024. Het beroep ziet op de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2020, alsmede de gelijktijdig bij beschikking in rekening gebrachte belastingrente.
1.1.
Omdat het beroep kennelijk gegrond is, doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

Vooraf
2. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken. [1] Deze termijn vangt aan op de dag na die van dagtekening van een uitspraak op bezwaar, tenzij de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van de bekendmaking. [2] Een beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
3. De inspecteur heeft met dagtekening 24 mei 2024 uitspraak op bezwaar gedaan. De termijn voor het indienen van een beroepschrift eindigde dus op 5 juli 2024. De rechtbank heeft het beroepschrift van belanghebbende op 5 juli 2024 ontvangen. Naar het oordeel van de rechtbank is het beroepschrift tijdig ingediend en is het beroep derhalve ontvankelijk.
Is het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard?
4. In het verweerschrift van 16 september 2024 stelt de inspecteur zich op het standpunt dat het bezwaar tegen de aanslag ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard wegens het niet indien van de gronden van het beroep. De inspecteur concludeert tot gegrondverklaring van het beroep en verzoekt de zaak terug te wijzen naar de inspecteur om het bezwaar opnieuw in behandeling te nemen. De reden daarvoor is dat het inhoudelijke geschilpunt tussen partijen in de bezwaarfase nog niet is onderzocht.
5. De rechtbank sluit zich aan bij het standpunt van partijen dat het bezwaar bij de uitspraak op bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Gelet hierop dient het beroep van belanghebbende kennelijk gegrond te worden verklaard. Gelet op het verzoek van de inspecteur om de zaak terug te wijzen voor een inhoudelijke behandeling van het bezwaar, zal de rechtbank niet zelf in de zaak voorzien, maar wordt de zaak teruggewezen naar de inspecteur om een nieuwe beslissing te nemen.
Proceskostenvergoeding en griffierecht
6. Omdat het beroep gegrond is, moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding van zijn proceskosten voor de beroepsfase. De rechtbank stelt de te vergoeden kosten voor juridische bijstand in de beroepsfase vast op € 437,50. Dit bedrag is gebaseerd op toepassing van het tarief dat is vermeld in het Besluit proceskosten bestuursrecht (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 875 en een wegingsfactor 0,5). De rechtbank hanteert een wegingsfactor van 0,5 omdat het beroep uitsluitend slaagt omdat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. [3] Voor een vergoeding van kosten voor bezwaar is in dit stadium van de procedure geen plaats, omdat teruggewezen wordt en de bezwaarprocedure nog niet is afgerond.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- draagt de inspecteur op een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 51 aan deze moet vergoeden;
- veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 437,50 aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van I. Ben Avi, griffier, op 6 december 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit volgt uit artikel 6:7 van de Awb.
2.Dit volgt uit artikel 26c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR).
3.Vgl. Richtsnoer proceskostenvergoeding belastingkamers gerechtshoven 2024 neergelegd in de uitspraak van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 7 augustus 2024, ECLI:NL:GHSHE:2024:2524.