ECLI:NL:RBZWB:2024:8379
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar inzake aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 december 2024, wordt het beroep van de belanghebbende, een inwoner van Thailand, behandeld tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst. Het beroep betreft de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2020, alsook de belastingrente die gelijktijdig in rekening is gebracht. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is en doet uitspraak zonder zitting, zoals toegestaan onder artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank stelt vast dat de termijn voor het indienen van het beroepschrift op 5 juli 2024 eindigde, en dat het beroepschrift tijdig is ingediend. De inspecteur had eerder het bezwaar tegen de aanslag ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard, omdat de gronden van het beroep niet waren ingediend. De rechtbank sluit zich aan bij het standpunt van de inspecteur dat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard en verklaart het beroep van de belanghebbende gegrond.
De rechtbank wijst de zaak terug naar de inspecteur voor een inhoudelijke behandeling van het bezwaar, aangezien het geschilpunt in de bezwaarfase nog niet is onderzocht. Tevens wordt de inspecteur veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van de belanghebbende, vastgesteld op € 437,50. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige behandeling van bezwaren in belastingzaken en de rechten van belanghebbenden in het proces.