ECLI:NL:RBZWB:2024:8409
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Vernietiging aanslag erfbelasting wegens niet verleend uitstel voor aangifte
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 december 2024, wordt het beroep van belanghebbende tegen de aanslag erfbelasting behandeld. De zaak betreft het overlijden van de moeder van belanghebbende, mevrouw [erflaatster], in 2019. De rechtbank beoordeelt of de inspecteur van de Belastingdienst de aanslag erfbelasting tijdig heeft opgelegd, rekening houdend met de wettelijke termijn van drie jaar. Belanghebbende stelt dat er geen kenbaar uitstel voor het doen van aangifte is verleend, terwijl de inspecteur beweert dat de termijn is verlengd door een uitstelbrief die op 30 juli 2020 zou zijn verzonden.
De rechtbank concludeert dat de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat de uitstelbrief daadwerkelijk is verzonden binnen de aanslagtermijn. De rechtbank oordeelt dat de aanslagtermijn niet is verlengd en dat de aanslag erfbelasting, die op 20 maart 2023 is opgelegd, dus niet tijdig is. Hierdoor vernietigt de rechtbank de aanslag erfbelasting en verklaart het beroep van belanghebbende gegrond. De rechtbank bepaalt dat de inspecteur het griffierecht en de proceskosten aan belanghebbende moet vergoeden. De proceskostenvergoeding wordt vastgesteld op € 321,87, rekening houdend met de rechtsbijstand en de zitting die belanghebbende heeft bijgewoond.
De uitspraak benadrukt het belang van de kenbaarheid van uitstel voor belastingplichtigen en de noodzaak voor de Belastingdienst om aan te tonen dat uitstel daadwerkelijk is verleend. De rechtbank stelt dat de inspecteur niet voldoende bewijs heeft geleverd om zijn stelling te onderbouwen, wat leidt tot de vernietiging van de aanslag.