ECLI:NL:RBZWB:2024:8410
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de box 3-heffing over het inkomen uit sparen en beleggen voor het jaar 2016
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 december 2024, wordt het beroep van belanghebbende beoordeeld met betrekking tot de heffing van inkomstenbelasting over haar bank- en spaartegoeden in het jaar 2016. De rechtbank heeft de zaak op 31 oktober 2024 behandeld, waarbij belanghebbende en haar echtgenoot aanwezig waren, evenals de inspecteur van de Belastingdienst vertegenwoordigd door mr. [inspecteur 1] en [inspecteur 2]. De rechtbank concludeert dat de inspecteur de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2016 terecht niet heeft verminderd. Belanghebbende heeft niet aangetoond dat de box 3-heffing leidt tot een individuele en buitensporige last. De rechtbank stelt vast dat belanghebbende en haar echtgenoot voldoende inkomen hebben om de belasting te voldoen, en dat hun keuze om het vermogen liquide aan te houden niet leidt tot een zwaardere belastingdruk dan voor anderen in vergelijkbare situaties. De rechtbank wijst het beroep van belanghebbende af, waardoor de aanslag IB/PVV voor het jaar 2016 gehandhaafd blijft. Er wordt geen griffierecht teruggegeven en er is geen vergoeding van proceskosten.