ECLI:NL:RBZWB:2024:8420

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 december 2024
Publicatiedatum
10 december 2024
Zaaknummer
24_6535
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen door de inspecteur van de belastingdienst inzake aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 december 2024, wordt het beroep van belanghebbende behandeld, die stelt dat de inspecteur van de belastingdienst niet tijdig heeft beslist op zijn bezwaar tegen de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) over het jaar 2020. Het bezwaarschrift werd ingediend op 18 januari 2024, en de inspecteur had uiterlijk op 3 mei 2024 moeten beslissen. De inspecteur beweert dat de beslistermijn is opgeschort door een brief van 2 mei 2024, maar belanghebbende betwist de tijdige verzending van deze brief. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur niet voldoende heeft aangetoond dat de brief tijdig is verzonden, waardoor de beslistermijn niet is opgeschort.

De rechtbank concludeert dat de inspecteur in gebreke is gebleven en dat de termijn voor het nemen van een besluit inmiddels is verstreken. De rechtbank legt de inspecteur op om binnen vier weken na verzending van de uitspraak alsnog een besluit te nemen en stelt een dwangsom van € 100,- per dag vast voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Daarnaast wordt de reeds verschuldigde bestuurlijke dwangsom vastgesteld op € 1.442,-. De rechtbank bepaalt ook dat de inspecteur het griffierecht van € 51,- en proceskosten van € 437,50 aan belanghebbende moet vergoeden.

De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om verzet aan te tekenen tegen deze beslissing. De rechtbank benadrukt dat als partijen het niet eens zijn met de uitspraak, zij binnen zes weken een verzetschrift kunnen indienen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 24/6535

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 december 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende

(gemachtigde: mr. A.B. Vissers),
en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat belanghebbende heeft ingesteld, omdat de inspecteur volgens hem niet op tijd heeft beslist op het bezwaar van 18 januari 2024 tegen de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) over het jaar 2020.
1.1.
Omdat het beroep kennelijk gegrond is doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. [1]
Is het beroep ontvankelijk en gegrond?
3. De aanslag IB/PVV 2020 is gedagtekend 29 december 2023. Belanghebbende heeft het bezwaarschrift ingediend op 18 januari 2024. De inspecteur moet binnen zes weken beslissen, gerekend vanaf het moment waarop de bezwaartermijn voorbij is. [2] De inspecteur heeft de termijn verlengd met 6 weken. De inspecteur had dus uiterlijk op 3 mei 2024 moeten beslissen.
3.1.
De inspecteur stelt dat bij brief van 2 mei 2024 de beslistermijn verder is opgeschort in afwachting van opgevraagde informatie uit het buitenland. [3] Belanghebbende stelt deze brief pas op 7 mei 2024 ontvangen te hebben en betwist de tijdige verzending door de inspecteur. De inspecteur dient aannemelijk te maken dat de brief van 2 mei 2024 voor het einde van de beslistermijn is verzonden.
3.2.
De inspecteur heeft ter ondersteuning van zijn stelling dat de brief van 2 mei 2024 tijdig is verzonden een schermprint overgelegd waaruit blijkt dat er op registratiedatum 2 mei 2024 een brief met documentnaam
“[document]”is aangemaakt als uitgaande correspondentie. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt hier echter niet uit dat de verzending van de brief van 2 mei 2024 ook daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. [4] De stelling van de inspecteur dat het pas mogelijk is om de brief in dat systeem te ‘hangen’ als deze is verzonden, blijkt niet uit de schermprint en is niet nader onderbouwd of gemotiveerd. Dit betekent dat de beslistermijn niet is opgeschort.
3.3.
De termijn waarbinnen de inspecteur moet beslissen is inmiddels voorbij. Belanghebbende heeft de inspecteur op 8 mei 2024 in gebreke gesteld en sindsdien zijn twee weken voorbij gegaan.
Welke beslistermijn moet aan de inspecteur worden opgelegd?
4. Omdat de inspecteur nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat de inspecteur dit alsnog moet doen. Gelet op de verzenddatum en de komende feestdagen bepaalt de rechtbank, in afwijking van hetgeen is bepaald in artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb, dat de inspecteur dit moet doen binnen vier weken na het verzenden van deze uitspraak.
Welke dwangsom wordt aan de inspecteur opgelegd?
5. De rechtbank bepaalt dat de inspecteur een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door de inspecteur. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.
Stelt de rechtbank de bestuurlijke dwangsom vast?
6. Belanghebbende heeft verzocht om de dwangsom vast te stellen. Als een bestuursorgaan een besluit niet op tijd neemt, moet het bestuursorgaan een dwangsom betalen voor elke dag dat het te laat is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden. [5]
6.1.
De inspecteur heeft de hoogte van de dwangsom niet vastgesteld. De rechtbank doet dit op grond van artikel 8:55c van de Awb nu alsnog. De maximale dwangsom is in dit geval verschuldigd en bedraagt € 1.442.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is kennelijk gegrond. Dat betekent dat belanghebbende gelijk krijgt, de inspecteur de onder 4. genoemde termijn krijgt om alsnog een besluit te nemen en aan de inspecteur de onder 5. genoemde dwangsom wordt opgelegd. De rechtbank stelt ook de door de inspecteur al verschuldigde bestuurlijke dwangsom vast op € 1.442.
7.1.
Omdat het beroep gegrond is moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding voor zijn proceskosten. De inspecteur moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 437,50 [6] omdat de gemachtigde van belanghebbende een beroepschrift heeft ingediend en de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de inspecteur op binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op bezwaar bekend te maken;
- bepaalt dat de inspecteur aan belanghebbende een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- stelt de door de inspecteur te betalen dwangsom vast op € 1.442;
  • bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 51,- aan belanghebbende moet vergoeden;
  • veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 437,50 aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van P. van der Hoeven, griffier, op 10 december 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
2.Dit staat in artikel 7:10 en 7:13 van de Awb.
3.Artikel 4:15 van de Awb maakt dit mogelijk.
4.Vergelijk Hoge Raad 12 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1175.
5.Dit staat in artikel 4:17 en 4:18, eerste lid, van de Awb.
6.1 punt van € 875 x een wegingsfactor 0,5 (licht).