ECLI:NL:RBZWB:2024:8486

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 december 2024
Publicatiedatum
12 december 2024
Zaaknummer
BRE - 23 _ 3626
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanslag onroerendezaakbelastingen gebruikersdeel door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 december 2024, wordt het beroep van belanghebbende, een N.V. gevestigd te [plaats 1], tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van Vlissingen behandeld. De heffingsambtenaar had op 2 februari 2022 een waardebeschikking en aanslagen onroerendezaakbelastingen (OZBE en OZBG) opgelegd voor het object, een kadestrook in de [locatie]. De waarde van het object was vastgesteld op € 10.345.000 per 1 januari 2021, maar na bezwaar was deze waarde verlaagd tot € 9.586.000. De rechtbank heeft het beroep op 7 oktober 2024 en opnieuw op 4 december 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van belanghebbende en de heffingsambtenaar aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat belanghebbende niet kan worden aangemerkt als gebruiker van de kadestrook, wat betekent dat de aanslag OZBG ten onrechte aan haar is opgelegd. De rechtbank stelt vast dat belanghebbende de kadestrook niet zelf gebruikt en geen zeggenschap heeft over het gebruik ervan, dat exclusief door [B.V. 1] en [B.V. 2] wordt gedaan. De rechtbank concludeert dat de aanslag OZBG voor het belastingjaar 2022 moet worden vernietigd, terwijl de waardebeschikking en de aanslag OZBE in stand blijven. De heffingsambtenaar wordt veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van belanghebbende, die in totaal € 1.312,50 bedragen.

De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing. Belanghebbende kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Middelburg
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/3626

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 december 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] N.V., gevestigd te [plaats 1] , belanghebbende,

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

de heffingsambtenaar van Vlissingen , de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 12 juni 2023.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 2 februari 2022 aan belanghebbende een waardebeschikking toegezonden met betrekking tot het object aangeduid als [adres] (het object). In hetzelfde geschrift heeft de heffingsambtenaar voor het jaar 2022 (onder andere) een aanslag onroerendezaakbelastingen van de gemeente Vlissingen voor het eigenaarsdeel (OZBE) en voor het gebruikersdeel (OZBG) van het object aan belanghebbende opgelegd. De beschikking is vastgesteld op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ).
1.2.
De heffingsambtenaar heeft de waarde van het object per 1 januari 2021 (de waardepeildatum) vastgesteld op € 10.345.000.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar de waarde van het object verminderd tot € 9.586.000 en de aanslagen OZBE en OZBG dienovereenkomstig verminderd.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 7 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen de gemachtigde, namens belanghebbende [naam 1] , en namens de heffingsambtenaar [naam 2] en [naam 3] . De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en bepaald dat de zaak wordt aangehouden. Van hetgeen tijdens de zitting op 7 oktober 2024 is besproken, is een proces-verbaal gemaakt dat aan beide partijen is toegezonden.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 4 december 2024 voor een tweede keer op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen de gemachtigde, namens belanghebbende [naam 1] en [naam 4] , en namens de heffingsambtenaar [naam 2] , [naam 3] en [naam 5] . De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Feiten

2. Belanghebbende is eigenaar van het object, een kadestrook in de [locatie] .
2.1.
[B.V. 1] ( [B.V. 1] ) is op grond van een akte van verlenging/vestiging van erfpacht van 31 december 2020 erfpachter van een aantal onroerende zaken in het havengebied, met uitzondering van de kadestrook. Partijen hebben deze kadestrook ter zitting als volgt – geel omlijnd – aangeduid:
[afbeelding verwijderd t.b.v. pseudonimisering]
2.2.
In een gebruiksovereenkomst van 1 maart 2020 tussen belanghebbende, [B.V. 1] en [B.V. 2] ( [B.V. 2] ) is ten aanzien van het gebruik van (een gedeelte van) de kadestrook het volgende bepaald:
Nemen het volgende in aanmerking:
[B.V. 1] een voorkeursrecht heeft op de kadeligplaats gelegen voor het [perceel] conform artikel 17 van de akte d.d. 8 maart 1974.
Dit voorkeursrecht houdt in dat [belanghebbende] ervoor zorgt dat de ligplaats voor het genoemde perceel vrij is als [B.V. 1] tijdig aangeeft dat zij deze ligplaats nodig heeft. Tevens heeft [B.V. 1] dan een eerste recht van gebruik van het aangrenzende kadeplatform zoals weergegeven op de grondplantekening [kenmerk] (welk kadeplatform eigendom is van en beheerd wordt door [belanghebbende] ).
(…)
[B.V. 2] en [B.V. 1] afspraken hebben gemaakt over het gezamenlijk gebruik van een gedeelte van het kadeplatform van de Sloekade met inachtneming van het voorkeursrecht rustende op de kadeligplaats in het water.
Partijen over het voorgaande afspraken hebben gemaakt en deze vastleggen in deze overeenkomst.”

Beoordeling door de rechtbank

3. In geschil is of belanghebbende kan worden aangemerkt als gebruiker van de kadestrook en of de aanslag OZBG terecht aan haar is opgelegd. De rechtbank beoordeelt het geschil aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3.1.
Naar het oordeel van de rechtbank kan belanghebbende niet worden aangemerkt als gebruiker van de kadestrook. Dit betekent dat de aanslag OZBG ten onrechte aan belanghebbende is opgelegd
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Motivering

4. Op grond van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Verordening onroerende-zaakbelastingen 2022 (de Verordening) wordt OZBG geheven van degene die bij het begin van het kalenderjaar een onroerende zaak die niet in hoofdzaak tot woning dient, al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht, gebruikt.
4.1.
De rechtbank stelt voorop dat onder gebruik moet worden verstaan: het metterdaad bezigen van een onroerende zaak ter bevrediging van de eigen behoeften. [1] Dit betekent dat er sprake moet zijn van het beschikken over de onroerende zaak voor de eigen gebruiksdoeleinden. De enkele omstandigheid dat de kadestrook krachtens eigendom aan belanghebbende ter beschikking staat, is op zichzelf onvoldoende om haar als ‘gebruiker’ van de kadestrook te kunnen aanmerken. [2]
4.2.
Ter zitting is door belanghebbende onweersproken gesteld dat zij zelf de kadestrook niet gebruikt, dat zij ook geen zeggenschap heeft over de kadestrook en dat zij alleen van de kadestrook gebruik maakt voor het uitvoeren van onderhoud of inspectie. Daarbij heeft belanghebbende toegelicht dat de kadestrook door [B.V. 1] , dan wel [B.V. 2] , exclusief wordt gebruikt voor het laden en lossen van schepen c.a. en dat [B.V. 1] aan haar een kadetoeslag betaalt voor het gebruik van de kadestrook. Daarnaast heeft belanghebbende aangegeven dat het terrein dat [B.V. 1] gebruikt, inclusief de kadestrook, door [B.V. 1] is afgeschermd met hekken en dat [B.V. 1] de toegang tot dit terrein vanaf het land beheert. Verder heeft belanghebbende aangegeven dat de terminaloperator (in dit geval: [B.V. 1] ) dagelijks een planning voor het gebruik van de kades bij haar terminal doorgeeft aan de havendienst van belanghebbende en dat [B.V. 1] zelf beslist over de plaats, volgorde en duur van het aanleggen van de schepen. Belanghebbende geeft die informatie door aan de schepen om ervoor te zorgen dat de schepen op de door de terminaloperator opgegeven plaats afmeren en het verkeer op de waterwegen ordentelijk en veilig verloopt. Er zullen volgens belanghebbende alleen schepen aanleggen aan de kade na toestemming van [B.V. 1] .
4.3.
De heffingsambtenaar heeft hiertegenover niets aangevoerd dat erop wijst dat belanghebbende de kadestrook toch (gedeeltelijk) voor eigen doeleinden gebruikt. De rechtbank is daarom op basis van al hetgeen belanghebbende onweersproken heeft aangevoerd – mede bezien in het licht van de ter zitting overgelegde foto’s, de gebruiksovereenkomst en de erfpachtakte – van oordeel dat belanghebbende niet kan worden aangemerkt als gebruiker van de kadestrook.
4.4.
Het voorgaande betekent dat belanghebbende ten onrechte is aangemerkt als gebruiker. Alsdan is tussen partijen niet in geschil dat de aanslag OZBG voor het belastingjaar 2022 moet worden vernietigd.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is gegrond. De aanslag OZBG moet worden vernietigd. De waardebeschikking en de aanslag OZBE, zoals deze luiden na uitspraak op bezwaar, blijven in stand.
5.1.
Omdat het beroep gegrond is moet de heffingsambtenaar het griffierecht aan belanghebbende vergoeden. Ter zake van de beroepen met zaaknummers 23/3624, 23/3626 en 23/3627 is slechts eenmaal griffierecht geheven. De beroepen met zaaknummers 23/3624 en 23/3627 zijn inmiddels ingetrokken. De rechtbank zal bepalen dat de heffingsambtenaar het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 365 in deze zaak moet vergoeden. Daarnaast heeft belanghebbende recht op een vergoeding van de kosten voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Belanghebbende heeft zelf de bezwaarprocedure gevoerd en beroep ingesteld. Haar gemachtigde heeft haar ter zitting vertegenwoordigd op de beide zittingen en dit resulteert in een vergoeding van € 1.312,50 (1,5 x € 875). Dit bedrag moet rechtsreeks aan belanghebbende worden betaald.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar met betrekking tot de aanslag OZBG;
  • vernietigt de aanslag OZBG voor het belastingjaar 2022;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.312,50.
  • bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 365 aan belanghebbende moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.P.A. Boersma, rechter, in aanwezigheid van mr. F.E.M. Houben, griffier, op 16 december 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
rechter
De griffie is verhinderd om deze uitspraak te ondertekenen. De uitspraak is daarom alleen ondertekend door de rechter.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan ook door verzending van een brief aan het gerechtshof ’s-Hertogenbosch. Hoger beroep moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Hoge Raad 7 oktober 1998, ECLI:NL:HR:1998:AA2318.
2.Hoge Raad 6 januari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV0250.