In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 december 2024, wordt het beroep van belanghebbende, een N.V. gevestigd te [plaats 1], tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van Vlissingen behandeld. De heffingsambtenaar had op 2 februari 2022 een waardebeschikking en aanslagen onroerendezaakbelastingen (OZBE en OZBG) opgelegd voor het object, een kadestrook in de [locatie]. De waarde van het object was vastgesteld op € 10.345.000 per 1 januari 2021, maar na bezwaar was deze waarde verlaagd tot € 9.586.000. De rechtbank heeft het beroep op 7 oktober 2024 en opnieuw op 4 december 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van belanghebbende en de heffingsambtenaar aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat belanghebbende niet kan worden aangemerkt als gebruiker van de kadestrook, wat betekent dat de aanslag OZBG ten onrechte aan haar is opgelegd. De rechtbank stelt vast dat belanghebbende de kadestrook niet zelf gebruikt en geen zeggenschap heeft over het gebruik ervan, dat exclusief door [B.V. 1] en [B.V. 2] wordt gedaan. De rechtbank concludeert dat de aanslag OZBG voor het belastingjaar 2022 moet worden vernietigd, terwijl de waardebeschikking en de aanslag OZBE in stand blijven. De heffingsambtenaar wordt veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van belanghebbende, die in totaal € 1.312,50 bedragen.
De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing. Belanghebbende kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen.