Op 13 december 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin belanghebbende, vertegenwoordigd door een gemachtigde, beroep heeft ingesteld tegen de inspecteur van de belastingdienst. De rechtbank beoordeelt de ontvankelijkheid van de beroepen die zijn ingesteld omdat de inspecteur niet tijdig heeft beslist op het bezwaar van belanghebbende tegen de dwangsombeschikking van 11 januari 2023. De rechtbank oordeelt dat de beroepen kennelijk niet-ontvankelijk zijn en doet uitspraak zonder zitting, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank stelt vast dat de inspecteur op 23 mei 2022 en 26 oktober 2022 verzoeken om ambtshalve vermindering van de aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen heeft ontvangen. Na het indienen van deze verzoeken heeft belanghebbende de inspecteur in gebreke gesteld vanwege het uitblijven van beslissingen. De inspecteur heeft de verzoeken om ambtshalve vermindering op 17 november 2022 afgewezen, waarna belanghebbende bezwaar heeft gemaakt. De inspecteur heeft op 11 januari 2023 de aanvraag voor een dwangsom afgewezen, waartegen belanghebbende op 3 februari 2023 bezwaar heeft gemaakt.
De rechtbank concludeert dat de beroepen niet-ontvankelijk zijn, omdat het bezwaar tegen de dwangsombeschikking van rechtswege mede betrekking heeft op de beslissing over de ambtshalve vermindering. Aangezien de inspecteur nog niet in gebreke is gesteld voor het beslissen op het bezwaar tegen de dwangsombeschikking, is het beroep prematuur. De rechtbank wijst de verzoeken om een dwangsom af en verklaart de beroepen niet-ontvankelijk. De uitspraak is openbaar gemaakt en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.