ECLI:NL:RBZWB:2024:8519

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 december 2024
Publicatiedatum
13 december 2024
Zaaknummer
24/7435 en 24/7436 VOG
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • T. Peters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van verzoek om Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) in verband met politiegegevens en justitiële gegevens

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 december 2024, wordt het verzoek van eiser om een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) afgewezen. Eiser had de VOG aangevraagd voor de functie van leerkracht, maar zijn aanvraag werd herhaaldelijk afgewezen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De afwijzing was gebaseerd op politiegegevens en justitiële gegevens die wijzen op mogelijk grensoverschrijdend gedrag jegens minderjarige kinderen. Eiser had eerder bezwaar gemaakt tegen de afwijzing, maar de minister handhaafde zijn besluit, onder verwijzing naar de ernst van de beschuldigingen en het risico voor de veiligheid van kinderen.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de minister in dit geval gerechtvaardigd was om af te wijken van zijn beleid, gezien de bijzondere omstandigheden van de zaak. De rechtbank concludeerde dat de minister voldoende had gemotiveerd waarom de VOG niet kon worden verstrekt, en dat de politiegegevens en justitiële gegevens relevant waren voor de beoordeling van de aanvraag. Eiser had aangevoerd dat hij onterecht werd beschuldigd en dat er geen concrete aanwijzingen waren voor strafbaar gedrag, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat de minister voldoende bewijs had om de afwijzing te rechtvaardigen.

Uiteindelijk verklaarde de voorzieningenrechter het beroep van eiser ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. Eiser kreeg geen vergoeding van zijn proceskosten en het griffierecht werd niet teruggegeven. Deze uitspraak benadrukt de zorgvuldigheid die vereist is bij het verstrekken van VOG's, vooral in gevallen waarin de veiligheid van kwetsbare personen in het geding is.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 24/7435 en 24/7436 VOG
uitspraak van de voorzieningenrechter van 16 december 2024 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats 1] , eiser

(gemachtigde: mr. E. Janse),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigden: mr. V.N. Chaudron en mr. I.M. Touwen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening en het beroep [1] van eiser van tegen de herhaalde afwijzing van zijn verzoek om hem een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) te verstrekken.
1.1.
De voorzieningenrechter heeft de zaak op 2 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en zijn gemachtigde en de gemachtigden van de staatssecretaris.

Totstandkoming van het besluit

2. Op 28 maart 2023 heeft eiser een VOG aangevraagd voor de functie van leerkracht.
2.1.
Op 22 juni 2023 heeft de toenmalig bevoegde minister voor Rechtsbescherming (hierna: de minister) zijn voornemen kenbaar gemaakt om eiser geen VOG te geven.
Daartoe overweegt de minister dat hij binnen de terugkijktermijn van vier jaar in het JDS [2] één justitieel gegeven vond wegens overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet. Eiser is ter zake van dit feit in hoger beroep onherroepelijk vrijgesproken op 18 februari 2020. De minister mag een justitieel gegeven dat is afgedaan met een onherroepelijke vrijspraak niet bij zijn beoordeling van de aanvraag betrekken [3] .
De minister betrekt ook politiegegevens bij de beoordeling van de aanvraag en heeft geconstateerd dat er sprake is van meerdere relevante politiegegevens op eisers naam. Het gaat om meldingen wegens (al dan niet seksueel) grensoverschrijdend gedrag richting minderjarige kinderen. Dit gedrag zou eiser ook meermaals hebben vertoond in de hoedanigheid van leerkracht.
2.2.
Eiser heeft zijn zienswijze ten aanzien van dit voornemen naar voren gebracht. Eiser stelt dat er in het JDS geen justitiële gegevens zijn die mogen worden meegenomen en dat de minister daarom de VOG moet afgeven.
2.3.
Met het besluit van 17 juli 2023 heeft de minister de VOG geweigerd. Daaraan heeft de minister ten grondslag gelegd dat sprake is van politiegegevens die zien op (al dan niet seksueel) grensoverschrijdend gedrag jegens minderjarige kinderen. Daarnaast is gebleken dat sprake zou zijn van een lopend strafrechtelijk onderzoek. Het College van procureurs-generaal heeft de minister strafvorderlijke gegevens gestuurd. [4] Het gaat om een parketnummer en een omschrijving waarop deze zaak ziet; mogelijk ontucht met minderjarige kinderen.
2.4.
Eiser heeft hiertegen op 21 augustus 2023 bezwaar gemaakt. Op 13 november 2023 is het strafrechtelijk onderzoek ter zake van de verdenking van ontucht gepleegd op 1 september 2018 te [plaats 3] wegens onvoldoende bewijs – sepotcode 02 – geseponeerd.
2.5.
Met de beslissing op het bezwaar van eiser van 1 december 2023 heeft de minister besloten om de weigering van de VOG in stand te laten. Daaraan heeft de minister het volgende ten grondslag gelegd. De minister erkent dat het meenemen van het technische sepot in strijd is met zijn eigen beleidsregels [5] . Gezien het ernstige zedendelict waarom het hier gaat, mogelijk seksueel misbruik van kinderen, vindt de minister het gerechtvaardigd om af te wijken van het beleid. [6] Strikte toepassing van de beleidsregels zou in dit geval tot een uitkomst leiden die de belangen van minderjarige kinderen onevenredig zou schaden door hen bloot te stellen aan een risico op onzedelijk gedrag. De regelgeving is juist gericht op het zo veel mogelijk wegnemen van dat risico. Het gaat om een uitzonderlijke zaak. Dat rechtvaardigt een afwijking van het beleid. Door het justitieel gegeven mee te nemen, mogen ook de politiegegevens meegenomen worden. De politiegegevens zien op verschillende meldingen van grensoverschrijdend gedrag jegens minderjarige kinderen. Met het gebruik van de kennis over het technisch sepot en de politiegegevens komt de minister tot het oordeel dat voldaan is aan het objectieve criterium. De toetsing van de minister aan het subjectieve criterium valt ten slotte niet in het voordeel van eiser uit.
2.6.
In de uitspraak van 2 februari 2024 [7] heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening hangende dat beroep afgewezen.
2.7.
Op 25 juli 2024 [8] heeft de meervoudige kamer van deze rechtbank uitspraak gedaan op het beroep van eiser. De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard, omdat de beslissing op het bezwaar van eiser van 1 december 2023 naar haar oordeel niet voldoende deugdelijk is gemotiveerd. Daartoe heeft de rechtbank als volgt overwogen.
Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 20 maart 2024 [9] overwoog de rechtbank dat zij zich gesteld zag voor de vraag of ook in de zaak van eiser sprake is van zodanige bijzondere omstandigheden dat het handelen overeenkomstig de beleidsregel (en dus het niet meenemen van het technisch sepot en de politiegegevens) voor een of meer belanghebbenden onevenredige gevolgen zou hebben in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen dat het afwijken van de beleidsregel gerechtvaardigd is. De belanghebbende kan de school zijn die eiser zou aannemen als leerkracht.
De rechtbank overwoog dat de minister in de zaak circa 150 pagina’s aan politiegegevens heeft ingebracht. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister echter onvoldoende geduid welke van de in die gegevens vermelde gedragingen volgens de minister aan verlening van de VOG in de weg staan omdat sprake zou zijn van strafbare feiten. De gemachtigde van de minister heeft niet kunnen of willen specificeren welk gedrag of welke handeling eiser precies wordt verweten, en welk bewijs daarvoor is, anders dan dat een ouder het heeft gezegd.
Volgens de rechtbank negeerde de minister daarmee de mogelijkheid dat er ten aanzien van eiser geen aannemelijke verdenkingen zijn van – mogelijk – strafbaar gedrag maar dat eiser, zoals hij zelf met nadruk aanvoert, op een ongelukkige wijze het subject is geworden van ongefundeerde verdenkingen, klachten en meldingen bij de politie.
Anders dan in de uitspraak van de Afdeling, zag de rechtbank in het dossier geen concrete feitelijke aanwijzingen uit objectieve bron, dat er sprake is van – mogelijk – strafbare feiten jegens minderjarigen. In die andere zaak was er immers sprake van een belastend WhatsApp-gesprek. Een dergelijke concrete aanwijzing had de rechtbank in het overgelegde dossier niet aangetroffen.
2.8.
Sinds het aantreden van het kabinet Schoof valt Dienst Justis onder de verantwoordelijkheid van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
2.9.
Op 17 september 2024 heeft de staatssecretaris eiser laten weten dat hij een nieuwe beslissing op bezwaar gaat nemen. De staatssecretaris heeft een nieuwe uitvraag gedaan inzake eisers justitiële gegevens en politiegegevens. Hierbij zijn volgens de staatssecretaris nieuwe mutaties naar voren gekomen. Eiser is in de gelegenheid gesteld om op de mutaties te reageren. Het gaat om de volgende mutaties:
- Een uittreksel uit de JDS van 3 september 2024 (parketnummer 16-092992-24): een op 19 maart 2024 geseponeerde zaak wegens seksueel misbruik van kinderen [10] , vermeende pleegperiode 1 augustus 2022 tot en met 1 april 2023 te [plaats 3] , met als sepotgrond onvoldoende bewijs; en
- Een politiegegeven (kenmerk PL0900_2024110606) dat is teruggekoppeld door de politie. De politie is op 9 april 2024 gebeld door een directeur van een GGZ instelling voor jeugdigen. De directeur deelde aan de politie mede dat er zeven meldingen van jonge kinderen waren binnengekomen inzake grensoverschrijdend gedrag door een leerkracht die les had gegeven op de [school] , een basisschool in [plaats 2] . Wanneer dit had plaatsgevonden en wat er precies was gebeurd, kon de directeur niet zeggen. De leerkracht betrof eiser.
2.10.
Eiser heeft hier schriftelijk op gereageerd. Ten aanzien van de eerste mutatie geeft eiser aan dat dit al bekend was in de eerdere beroepsprocedure. Ten aanzien van de tweede mutatie geeft eiser aan dat deze zo vaag is dat hij daar niet op kan reageren.
2.11.
Op 9 oktober 2024 heeft de staatssecretaris een nieuwe beslissing op bezwaar genomen (het bestreden besluit). De staatssecretaris heeft de bezwaren van eiser opnieuw ongegrond verklaard en de afwijzing van het verzoek om een VOG gehandhaafd.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. De voorzieningenrechter beoordeelt de herhaalde afwijzing van eisers verzoek om hem een VOG te verstrekken. Hij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3.1.
Ten aanzien van het spoedeisend belang geeft eiser geeft aan dat hij zijn werk als leerkracht in de invalpoule niet kan uitvoeren zonder VOG. Zodra eiser zijn VOG krijgt, kan hij direct aan het werk als leerkracht, want er zijn in de invalpoule continu vacatures. De voorzieningenrechter vindt het spoedeisend belang voldoende onderbouwd.
4. De voorzieningenrechter zal het beroep ongegrond verklaren en het verzoek om voorlopige voorziening afwijzen
.Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5. Zoals uit de uitspraken van de Afdeling van 20 maart 2024 en van deze rechtbank van 25 juli 2024 voortvloeit, kan de staatssecretaris in zeer bijzondere omstandigheden afwijken van zijn beleid, indien het vasthouden aan dat beleid voor een of meer belanghebbenden gevolgen zouden hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met het beleid te dienen doelen. Dat een afwijking van het beleid in principe mogelijk is, is door de gemachtigde van eiser ter zitting erkend.
De voorzieningenrechter moet beoordelen of zich ook in de zaak van eiser dergelijke bijzondere omstandigheden voordoen dat een afwijking van het beleid gerechtvaardigd is.
Het objectieve criterium
5.1.
Ten aanzien van het objectieve criterium stelt de staatssecretaris dat in eisers situatie sprake is van twee zaken waarin eiser werd verdacht van het plegen van seksueel misbruik van kinderen en beide zaken zijn geëindigd in een technisch sepot. Dit zijn:
  • de zaak met parketnummer 16-167141-23 (ontucht en mishandeling op 1 september 2018 te [plaats 3] ), en
  • de zaak met parketnummer 16-092992-24 (ontucht in de periode van 1 augustus 2022 tot en met 1 april 2023 te [plaats 3] ).
De staatssecretaris stelt dat de technische sepots zien op een ernstig zedendelict, namelijk seksueel misbruik van kinderen, toen eiser leerkracht was in het basisonderwijs. Het doel van zijn beleid is volgens de staatssecretaris dat personen die in aanraking zijn gekomen met justitie vanwege een zedendelict, in principe niet (meer) beroepsmatig of vrijwillig werkzaam kunnen zijn met kwetsbare personen.
Volgens de staatssecretaris is bij uitstek het zedendelict dat tweemaal is geseponeerd, namelijk seksueel misbruik van kinderen, niet te verenigen met de functie waarvoor de VOG is aangevraagd, vanwege het risico voor de veiligheid en het welzijn van de
betrokken jonge kinderen. Het is volgens hem niet zo dat dit risico niet meer bestaat, omdat de officier van justitie op basis van de gegevens die beschikbaar waren, heeft
besloten om niet tot vervolging over te gaan. Het openbaar ministerie maakt een
eigen beoordeling, die een andere is dan de risicobeoordeling die de staatssecretaris maakt bij het verstrekken van een VOG.
De staatssecretaris acht deze justitiële gegevens daarom - objectief gezien - relevant voor de
beoogde functie van leerkracht, én hij acht de kans aanwezig dat het seksueel misbruik van kinderen kan hebben plaatsgevonden, gelet op alle beschikbare informatie. Daarbij overweegt de staatssecretaris dat het gaat om twee gevallen op dezelfde school, met dezelfde leeftijdscategorie van de vermeende slachtoffers en met een soortgelijke wijze van benadering. Het aanraken van het geslachtsdeel van een kind, het van achteren tegen het geslachtsdeel van een kind aangaan, het meermaals (extreem veel) knuffelen, aanraken en wrijven over buiken van kinderen, ook onder de kleding, is het specifieke gedrag dat de staatssecretaris eiser verwijt.
Het bovenstaande maakt dat de staatssecretaris in afwijking van zijn beleid deze twee technische sepots meeneemt en zich op het standpunt stelt dat sprake is van relevante justitiële gegevens die over eiser zijn aangetroffen die, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie waarvoor de VOG is aangevraagd. Daarmee is voldaan aan het objectieve criterium, zo stelt de staatssecretaris.
Het subjectieve criterium
5.2.
Omdat er sprake is van relevante justitiële gegevens, acht de staatssecretaris zich bevoegd om eisers hele politiedossier op te vragen ten behoeve van de beoordeling van de VOG-aanvraag. Uit de politiegegevens komt volgens de staatssecretaris geen positief beeld van eiser naar voren. Er zijn meerdere politiemeldingen die zien op mogelijk ontuchtig gedrag met kinderen, dan wel ongewenst/onprofessioneel gedrag met kinderen.
De staatssecretaris somt zeven meldingen op die betrekking hebben op:
- juli 2013: hockeykamp in Oost-Nederland;
- augustus 2017: hockeykamp in [plaats 4] ;
2019: hockeyvereniging in [plaats 5] ;
- april 2022: basisschool in [plaats 2] ;
  • 2021: basisschool in [plaats 2] ;
  • 2018: basisschool in [plaats 6] ;
  • telefoontje directeur GGZ instelling over basisschool [plaats 2] .
De staatssecretaris stelt dat de politiemeldingen niet alleen zien op zorgelijk gedrag betreffende het (onder andere) aanraken, kussen, masseren en duwen van kinderen in de uitoefening van de functie van leerkracht op verschillende scholen, maar ook tijdens verschillende sportgelegenheden. Dit alles over een periode van 2013 tot 2021. Ook de onderwijsinspectie heeft zorgen geuit over eiser in meerdere politiemeldingen. De melding van een directeur van een GGZ instelling beschouwt de staatssecretaris ook als een objectieve melding, omdat een directeur van een GGZ instelling een
verantwoordelijkheid heeft om zaken te melden, indien de omstandigheden daartoe
aanleiding geven.
5.3.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de staatssecretaris met het nieuwe bestreden besluit van 9 oktober 2023 een voldoende draagkrachtige motivering heeft gegeven van zijn besluit om in afwijking van zijn beleid de twee technische sepots en de politiemeldingen mee te nemen bij zijn beoordeling van eisers VOG-aanvraag. De door de rechtbank in de uitspraak van 25 juli 2024 geconstateerde tekortkomingen van de eerdere beslissing op bezwaar van 1 december 2023 zijn met het bestreden besluit hersteld.
De staatssecretaris heeft gespecificeerd welk gedrag eiser precies wordt verweten en welke gedragingen volgens hem aan verlening van de VOG in de weg staan. Dat het om twee gevallen met een soortgelijke wijze van benadering gaat, versterkt de betrouwbaarheid van de verklaringen van de ouders. Verder wijst de staatssecretaris op concrete feitelijke aanwijzingen uit objectieve bron, zoals de meldingen vanuit de onderwijsinspectie en de GGZ. De staatssecretaris komt met een serie aan meldingen betreffende grensoverschrijdend (seksueel) gedrag, op diverse scholen en sportgelegenheden door het land over een langere periode. Het objectieve bewijs van de verweten gedragingen blijkt naar het oordeel van de voorzieningenrechter ook uit de opsomming van de jegens eiser getroffen acties: naar aanleiding van de gebeurtenissen op het hockeykamp in Oost-Nederland is eiser op non-actief gesteld, naar aanleiding van het hockeykamp in [plaats 4] is er een stop-gesprek met eiser gehouden, en eiser heeft een locatie- en contactverbod opgelegd gekregen bij de basisschool in [plaats 2] . Het objectieve bewijs is derhalve niet louter gebaseerd op verklaringen van ouders, maar ook op de maatregelen en meldingen die de verantwoordelijke organisaties (zoals de organisatie van het hockeykamp, het bestuur van de basisschool, maar ook de onderwijsinspectie en de directeur van de GGZ) vervolgens genomen hebben. De voorzieningenrechter gaat ervan uit dat die organisaties daarbij niet lichtvaardig hebben gehandeld en ook aandacht hebben gehad voor het belang van eiser, maar desondanks toch tot de maatregelen of meldingen hebben besloten.
5.4
Nu de staatssecretaris voldoende draagkrachtig de afwijking van zijn beleid heeft gemotiveerd, kan het besluit tot weigering van de VOG in stand blijven.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.A. de Rooij, griffier, op 16 december 2024 en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.

Voetnoten

1.Met toepassing van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Justitieel Documentatie Systeem.
3.Artikel 35, derde lid, van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg).
4.Artikel 39f, eerste lid, sub d, van de Wjsg.
5.Beleidsregels VOG-NP-RP 2023.
6.Op grond van artikel 4:84 van de Awb.
10.Artikel 247 van het Wetboek van Strafrecht.