ECLI:NL:RBZWB:2024:858

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 februari 2024
Publicatiedatum
14 februari 2024
Zaaknummer
C/02/408739 / HA ZA 23-221 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Römers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid gemeente voor bodemverontreiniging door zinkassen en verjaring van vorderingen

In deze civiele zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 februari 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, eigenaar van een perceel grond, en de gemeente Tilburg. De eiser vorderde een verklaring voor recht dat de gemeente aansprakelijk is voor de schade die voortvloeit uit bodemverontreiniging op zijn perceel, veroorzaakt door zinkassen die in het verleden zijn toegepast in de wegen en bermen rondom zijn eigendom. De gemeente heeft de aansprakelijkheid afgewezen en zich beroepen op verjaring van de vorderingen van de eiser, aangezien de zinkassen tot 1973 zijn toegepast en de vordering volgens de gemeente in 2003 verjaard zou zijn.

De rechtbank heeft allereerst het verjaringsverweer van de gemeente beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat de eiser onvoldoende heeft aangetoond dat er sprake is van een voortdurende gebeurtenis die de verjaringstermijn zou kunnen verlengen. De verontreiniging was al aanwezig vóór 1973, en de vordering van de eiser is daarom verjaard. De rechtbank heeft ook het beroep van de eiser op het gelijkheidsbeginsel afgewezen, omdat de gemeente niet onrechtmatig heeft gehandeld door andere percelen te saneren en niet het perceel van de eiser. De rechtbank heeft de vorderingen van de eiser afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten van de gemeente, die zijn begroot op € 4.243,00.

De uitspraak benadrukt de strikte toepassing van de verjaringstermijnen in het civiele recht en de noodzaak voor eisers om tijdig hun vorderingen in te stellen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de gemeente niet onrechtmatig heeft gehandeld en dat de eiser niet heeft aangetoond dat er sprake was van gelijke gevallen die een andere behandeling rechtvaardigen.

Uitspraak

RECHTBANK Zeeland-West-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: C/02/408739 / HA ZA 23-221
Vonnis van 14 februari 2024
in de zaak van
[eiser],
te [plaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. M.M. de Jong te Tilburg,
tegen
GEMEENTE TILBURG,
te Tilburg,
gedaagde partij,
hierna te noemen: de gemeente,
advocaten: mr. G.A. van der Veen en mr. R. Bassie te Rotterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 13 september 2023;
- het bericht van 4 januari 2024 met productie 24 van mr. M.M. de Jong namens [eiser] ;
- de mondelinge behandeling van 24 januari 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt;
- de spreekaantekeningen van mr. M.M. de Jong;
- de spreekaantekeningen van mr. R. Bassie vanaf randnummer 6.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is sinds 1969 eigenaar van de onroerende zaak, staande en gelegen aan het [adres 1] te [plaats] , kadastraal bekend onder aanduiding Gemeente Berkel-Enschot, [het perceel] (hierna: het perceel van [eiser] ).
2.2.
Het perceel van [eiser] bevindt zich in de punt tussen twee wegen: [weg 1] en [weg 2] . Op de volgende kaart is de locatie van het perceel van [eiser] met een rode stip aangeduid:
[Afbeelding geanonimiseerd]
2.3.
Het perceel van [eiser] bevond zich binnen de gemeentegrenzen van de gemeente Berkel-Enschot. Sinds 1997 is de gemeente Berkel-Enschot onderdeel van de gemeente Tilburg.
2.4.
In de jaren ’60 en ’70 tot circa 1973 werden door enkele gemeenten zinkassen (een restproduct van verhit zinkerts dat overblijft bij de productie van zink) toegepast als materiaal om bijvoorbeeld wegen te funderen en te verharden. Zinkassen werden ook toegepast in het Brabantse gebied ‘De Kempen’ waarin Berkel-Enschot is gelegen.
2.5.
[bedrijf] heeft in 2010 de zinkaswegen in de gemeente in kaart gebracht (productie 10 bij dagvaarding). [bedrijf] constateerde onder meer dat er zinkassen heterogeen aanwezig zijn onder het wegdek op de kruising van de [weg 3] , [weg 2] en de [weg 4] te [plaats] . Deze kruising ligt op ongeveer 90 meter afstand van het perceel van [eiser] .
2.6.
In mei 2013 heeft de gemeente opdracht gegeven aan [b.v. 1] om nader bodemonderzoek te verrichten naar [weg 2] en de [weg 3] ter voorbereiding van werkzaamheden die naderhand zouden plaatsvinden (bijlage III bij productie 11 bij dagvaarding). Dat onderzoek heeft onder meer plaatsgevonden op de plek waar [weg 2] langs het perceel van [eiser] loopt. Eén peilbuis (019) is geplaatst in de berm van [weg 2] ter hoogte van de woning van [eiser] . Uit het onderzoek bleek dat de grond plaatselijk sterk verontreinigd is met zware metalen. Volgens [b.v. 1] kan worden gesproken van een ernstige bodemverontreiniging. Ter plaatse van peilbuis 019 werd een overschrijding van de interventiewaarde voor zink en koper geconstateerd. Ook werd lood, cadmium en arseen aangetroffen. [b.v. 1] schrijft dat de verontreiniging naar alle waarschijnlijk te relateren is aan de zinkassenlaag die vermoedelijk onder [weg 2] is gelegen.
2.7.
In december 2013 heeft de gemeente aan [b.v. 1] opdracht gegeven om aanvullend bodemonderzoek te verrichten naar [weg 2] en de [weg 3] (productie 12 bij dagvaarding).
2.8.
De gemeente heeft vervolgens in 2014 een sanering laten uitvoeren ter hoogte van [weg 2] en de [weg 3] (productie 4 bij conclusie van antwoord).
2.9.
In december 2013 heeft ook [b.v. 2] bodemonderzoek gedaan op een werktracé vanaf de [adres 2] te [plaats] via [weg 2] , [weg 1] tot aan [weg 5] nabij [huisnummers 1] (productie 13 bij dagvaarding). [b.v. 2] heeft toen ook monsters genomen in de berm van [weg 1] nabij het perceel van [eiser] . Uit het onderzoek kwam naar voren dat deze monsters sterk verontreinigd zijn met onder meer koper en zink. Volgens [b.v. 2] is sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging. In 2014 is vervolgens onder meer de oostelijke berm van [weg 1] gesaneerd (productie 14 bij dagvaarding).
2.10.
Ten zuiden van het perceel van [eiser] , aan [weg 2] [huisnummers 2] in [plaats] , zijn omstreeks 2018 nieuwbouwwoningen gebouwd. Het gebied waar de nieuwbouwwoningen zijn gerealiseerd staat bekend als de ‘ [locatie] ’.
2.11.
In 2019 heeft [b.v. 3] in opdracht van de gemeente bodemonderzoek gedaan naar het openbaar gebied van de [locatie] (productie 3 bij dagvaarding), naar aanleiding van een verkennend bodemonderzoek door Antea Group uit 2017. [b.v. 3] heeft een ernstige bodemverontreiniging geconstateerd. Zij vond onder meer een sterke verontreiniging met koper en zink. [b.v. 3] schrijft dat de verontreiniging met zware metalen vermoedelijk is veroorzaakt als gevolg van de in het verleden als verhardingsmateriaal toegepaste zinkassen in de wegen en bermen. De verontreiniging in de wegen en bermen is in de loop van de tijd uitgespoeld naar de sloten en door het verschonen van de sloten is verontreinigde grond op de omliggende akkers terechtgekomen en verder verspreid.
2.12.
Vervolgens zijn in 2020 in opdracht van [b.v. 4] , de verkoper van de grond, de tuinen van de nieuwbouwwoningen van de [locatie] gesaneerd. In opdracht van de gemeente is tegelijkertijd het openbaar gebied gesaneerd. De gesaneerde gronden betreffen de bodem op de locaties [weg 2] [huisnummers 2] en [weg 1] [huisnummers 3] .
2.13.
Door de sanering van de gronden in de [locatie] raakte [eiser] op de hoogte van de bodemverontreiniging aldaar. Hij heeft vervolgens [b.v. 5] (hierna: [b.v. 5] ) opdracht gegeven om op zijn perceel bodemonderzoek te verrichten. [b.v. 5] heeft haar onderzoek vastgelegd in de briefrapportage van 17 mei 2021 (productie 5 bij dagvaarding). Uit het onderzoek van [b.v. 5] blijkt dat het perceel van [eiser] verontreinigd is met zware metalen. Bij één mengmonster, MM2 OG, zijn concentraties zink boven de interventiewaarde geconstateerd.
2.14.
[eiser] heeft [b.v. 5] vervolgens opdracht gegeven om nader onderzoek te doen. De resultaten van dat nader onderzoek zijn vastgelegd in de briefrapportage van [b.v. 5] van 14 juni 2021 (productie 6). De resultaten zijn als volgt:
[b.v. 5] concludeert dat ter plaatse van de perceelgrenzen een tweetal matige en een sterke verontreiniging met zink is geconstateerd. De verontreinigingen bevinden zich met name ter plaatse van het huidige woonhuis. De matige tot sterke verontreiniging met zink is niet geheel afgeperkt, er bestaat een kans dat het een ernstig geval van bodemverontreiniging van meer dan 25m3 betreft. [b.v. 5] acht het aannemelijk dat een vergelijkbare verontreiniging met een vergelijkbare oorzaak (en dus een relatie met zinkassen) aanwezig is, als ten zuiden van het perceel van [eiser] is aangetoond.
2.15.
De gemachtigde van [eiser] heeft de gemeente bij brief van 3 augustus 2021 aansprakelijk gesteld voor de bodemverontreiniging van het perceel van [eiser] (productie 7 bij dagvaarding). De gemeente heeft bij brief van 23 november 2021 de aansprakelijkheid afgewezen (productie 8 bij dagvaarding).
2.16.
In opdracht van [eiser] heeft [b.v. 5] vervolgens dossieronderzoek uitgevoerd. Haar bevindingen heeft zij vastgelegd in een memo van 28 maart 2022 (productie 9 bij dagvaarding). [b.v. 5] is daarbij gestuit op de hiervoor genoemde onderzoeken van [bedrijf] , [b.v. 2] en [b.v. 1]
2.17.
Bij brief van 28 april 2022 heeft de gemachtigde van [eiser] de gemeente gesommeerd om uiterlijk 23 mei 2022 aansprakelijkheid te erkennen en de gemaakte onderzoekskosten te betalen (productie 18 bij dagvaarding). De gemeente heeft aan die sommatie geen gehoor gegeven.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – samengevat – zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
a. a) een verklaring voor recht i) dat de gemeente jegens [eiser] aansprakelijk is voor de schade met betrekking tot bodemverontreiniging op het perceel van [eiser] en ii) dat de gemeente de onder i) genoemde schade moet vergoeden, nader op te maken bij staat en te vermeerderen met de wettelijke rente;
b) veroordeling van de gemeente tot betaling aan [eiser] van i) de kosten voor het onderzoek van [b.v. 5] van € 3.902,86, ii) de wettelijke rente daarover vanaf 24 mei 2022 en iii) de proceskosten te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat de verontreiniging op zijn perceel is veroorzaakt door zinkassen die in het verleden zijn aangebracht in wegen en bermen in de buurt van zijn perceel. De gemeente, die wordt vermoed eigenaar te zijn van de wegen en bermen in de buurt van het perceel van [eiser] , heeft onrechtmatig gehandeld doordat de onroerende zaak van [eiser] beschadigd is door één of meerdere onroerende zaken van de gemeente. Ook wordt [eiser] door de gemeente gestoord in het genot van zijn eigendom. Zware metalen zijn immers giftig en [eiser] kan de bodem van zijn perceel bijvoorbeeld niet gebruiken als moestuin. [eiser] stelt verder dat de gemeente in strijd heeft gehandeld met het gelijkheidsbeginsel. De gemeente ruimt de vervuiling overal op, behalve op het perceel van [eiser] . Ten slotte stelt [eiser] dat de gemeente de ongeschreven normen van maatschappelijke betamelijkheid heeft geschonden doordat de voormalige gemeente Berkel-Enschot in het verleden, zonder de gevolgen voor het milieu voldoende te onderzoeken, zinkassen heeft aangebracht in de wegen en bermen.
3.3.
De gemeente voert verweer. De gemeente concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.4.
De gemeente stelt primair dat de vordering van [eiser] is verjaard. De zinkassen zijn tot aan 1973 toegepast. Op grond van het tweede lid van artikel 3:310 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) is de vordering in 2003 verjaard. Subsidiair stelt de gemeente dat geen sprake is van een onrechtmatige daad. [eiser] slaagt er volgens de gemeente niet in om te bewijzen dat de verontreiniging is ontstaan door verspreiding vanaf de percelen van de gemeente. Het is mogelijk dat [eiser] zelf zink(as) op zijn perceel heeft toegepast waardoor de verontreiniging is ontstaan. Er is ook niet gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel. [eiser] heeft niet onderbouwd dat sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging in de zin van de Wet bodembescherming met onaanvaardbare risico’s voor mens, plant of dier of verspreiding via het grondwater waardoor sanering noodzakelijk zou zijn. Verder is geen sprake van strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. Ten tijde van het toepassen van de zinkassen waren de risico’s nog niet bekend. De gemeente betwist daarnaast het bestaan van schade en causaal verband.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Verjaring
4.1.
Primair stelt de gemeente dat de vorderingen van [eiser] zijn verjaard. Als dit verweer slaagt, moeten de vorderingen van [eiser] worden afgewezen. Vanwege dit verstrekkende gevolg, zal de rechtbank allereerst het verjaringsverweer beoordelen.
4.2.
Tussen partijen staat vast dat zinkassen werden toegepast tot 1973. Als ervan uit wordt gegaan dat de stelling van [eiser] juist is dat de verontreiniging op zijn perceel is veroorzaakt door de in het verleden toegepaste zinkassen in de bermen en wegen rondom zijn perceel, heeft de schadeveroorzakende gebeurtenis vóór 1973 plaatsgevonden. Op grond van artikel 3:310 lid 2 BW verjaren schadevorderingen als gevolg van bodemverontreiniging in ieder geval door verloop van dertig jaren na de gebeurtenis waardoor de schade is ontstaan. De vordering van [eiser] die is gegrond op verontreiniging van zijn perceel door zinkassen, is daarom al in 2003 verjaard.
4.3.
[eiser] heeft ter zitting gesteld dat sprake is van een voortdurende gebeurtenis in de zin van artikel 3:310 lid 3 BW. De verontreiniging is er nog steeds en herverontreiniging blijft plaatsvinden, zodat de verjaringstermijn pas gaat lopen nadat de verontreiniging is weggenomen, aldus [eiser] . De gemeente betwist dat sprake is van een voortdurend feit.
4.4.
De rechtbank is van oordeel dat [eiser] onvoldoende heeft onderbouwd dat sprake is van een voortdurende gebeurtenis. De verontreiniging heeft er in bestaan dat ergens voor 1973 zinkaswegen zijn aangelegd. Dat heeft de grond verontreinigd en die verontreiniging is er nog steeds. [eiser] heeft onvoldoende gesteld en onderbouwd dat sprake zou zijn van een voortdurende gebeurtenis op grond waarvan de verontreiniging zich voortdurend uitbreid op en naar het perceel van [eiser] . De conclusie blijft daarom dat de vordering van [eiser] die is gegrond op verontreiniging door zinkassen, is verjaard.
4.5.
Ter zitting heeft [eiser] gesteld dat de gemeente zich bewust was van de verontreiniging en met die wetenschap jegens [eiser] niets heeft gedaan. Volgens [eiser] is in dat opzicht sprake van een nalaten aan de zijde van gemeente. De bekendheid met dit nalaten dateert van 2013/2014. Indien de gebeurtenis in de zin van artikel 3:310 lid 3 BW als een nalaten moet worden opgevat, is de verjaringstermijn gaan lopen in 2013/2014 en is de vordering nog niet verjaard. Deze stelling slaagt niet. Het nalaten van de gemeente – voor zover daarvan sprake is, de gemeente stelt niet bekend te zijn geweest met verontreiniging op het perceel van [eiser] aangezien dat perceel nooit is onderzocht – heeft de schade niet veroorzaakt. De schade, namelijk de bodemverontreiniging, was in 2013/2014 al aanwezig. Een mededeling van de gemeente zou aan die situatie geen verandering hebben gebracht.
4.6.
[eiser] stelt dat een beroep op verjaring naar maatstaven van de redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Met een verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 28 april 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA5635 (
Van Hese/De Schelde) stelt [eiser] dat sprake is van een uitzonderlijk geval omdat onzeker is of de gebeurtenis die de schade veroorzaakte – het uitrijden van de zinkassen over de wegen en bermen – inderdaad tot schade in de vorm van bodemverontreinigingen zou leiden. Die onzekerheid is volgens [eiser] zeer lange tijd blijven bestaan en de schade is in die zin naar haar aard verborgen gebleven dat zij daadwerkelijk is ontstaan en dus pas kon worden geconstateerd nadat de verjaringstermijn reeds was verstreken. [eiser] wijst erop dat de schade in buurt van het perceel pas voor het eerst is ontdekt in 2013. In 2020 is de schade op het perceel van [eiser] ontdekt. [eiser] wijst erop dat de gemeente verder naar redelijkheid mogelijkheden heeft om zich nog te verweren, aangezien onderzoeken nog digitaal beschikbaar zijn. De onderzoeks- en saneringskosten worden niet gedekt door een verzekering van [eiser] . [eiser] heeft ten slotte binnen een redelijke termijn na het ontdekken van de bodemverontreiniging op zijn perceel de gemeente aansprakelijk gesteld.
4.7.
De rechtbank stelt voorop dat uit het hiervoor genoemde arrest
Van Hese/De Scheldeóók volgt dat de verjaringstermijn van artikel 3:310 lid 2 BW een objectief en in beginsel absoluut karakter heeft. Dat wil zeggen dat, hoezeer dit ook moeilijk is te aanvaarden uit een oogpunt van individuele gerechtigheid ten opzichte van degene die schade heeft geleden, het beginsel van rechtszekerheid dat deze absolute termijn beoogt te dienen en de billijkheid jegens de wederpartij – waarbij in het bijzonder valt te denken aan de moeilijkheden die bij het loslaten van deze termijn voor deze kunnen ontstaan met betrekking tot het vaststellen van de feiten en het beoordelen van de gemaakte verwijten – meebrengen dat hieraan strikt de hand moet worden gehouden. Slechts in uitzonderlijke gevallen zal sprake zijn van onaanvaardbaarheid als bedoeld in artikel 6:2 lid 2 BW waardoor een beroep op verjaring buiten toepassing zou moeten blijven. De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende is gebleken dat een dergelijke uitzonderlijke situatie zich hier voordoet. Anders dan in het arrest
Van Hese/De Scheldehet geval was, is de schade die in deze zaak centraal staat – namelijk de bodemverontreiniging – niet pas ontstaan nadat de vordering is verjaard. De bodemverontreiniging heeft er al die jaren gezeten. Dat de bodemverontreiniging niet eerder is geconstateerd (omdat er niet eerder onderzoek naar is gedaan), is voor [eiser] ongelukkig te noemen, maar niet zo uitzonderlijk dat een beroep op de verjaringstermijn van artikel 3:310 lid 2 BW naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. De rechtszekerheid die is gebaat bij het vasthouden aan deze absolute verjaringstermijn, dient hier te prevaleren. [eiser] heeft onvoldoende (andere) omstandigheden gesteld die zouden kunnen leiden tot een ander oordeel.
Gelijkheidsbeginsel
4.8.
[eiser] stelt dat de gemeente ook onrechtmatig jegens hem handelt doordat de gemeente het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden. Ter zitting is duidelijk geworden dat [eiser] doelt op het feit dat de percelen in de [locatie] wel zijn gesaneerd en zijn perceel – dat maar iets ten noorden van de [locatie] en tussen dezelfde (assen)wegen ligt – niet. De sanering van de gronden in de [locatie] heeft plaatsgevonden in 2020, zodat de vorderingen van [eiser] op deze grondslag niet zijn verjaard.
4.9.
De gemeente heeft betwist dat zij het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden. Volgens de gemeente heeft de sanering van de percelen in de [locatie] plaatsgevonden op basis van privaatrechtelijke afspraken tussen de verkoper [b.v. 4] en de kopers. De gemeente staat daarbuiten. De gemeente heeft wel het openbare gebied rondom de [locatie] gesaneerd om herverontreiniging te voorkomen en om ervoor te zorgen dar toekomstige werkzaamheden eenvoudiger en goedkoper kunnen worden uitgevoerd. Daarvan is in het geval van [eiser] geen sprake. Er vinden geen werkzaamheden ter hoogte van zijn perceel plaats. De gemeente wijst er bovendien op dat sanering van het openbaar gebied rondom de woning van [eiser] al heeft plaatsgevonden.
4.10.
Het verweer van de gemeente slaagt. Uit de stellingen blijkt niet dat sprake is van gelijke gevallen. De tuinen in de [locatie] zijn gesaneerd door [b.v. 4] in het kader van de verkoop/nieuwbouw. De gemeente heeft deze tuinen niet gesaneerd. De gemeente heeft enkel voor het openbaar gebied aangesloten bij de sanering. [eiser] heeft niet betwist dat het openbaar gebied rondom zijn perceel al in 2013/2014 is gesaneerd. De vordering van [eiser] op deze grondslag wordt daarom ook afgewezen.
Proceskosten
4.11.
Uit het voorgaande volgt dat [eiser] in het ongelijk wordt gesteld. [eiser] moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van de gemeente worden begroot op:
- griffierecht
2.837,00
- salaris advocaat
1.228,00
(2,00 punten × € 614,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
4.243,00
4.12.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 4.243,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 5.2 en 5.3 genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Römers en bij vervroeging in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2024.