Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Verloop van de procedure
Standpunten
Overwegingen
€ 437,50
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 november 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene, een Belgische inwoner, had een boete ontvangen voor het inrijden in een geslotenverklaring op de Houtmarkt in Breda op 19 juni 2022. De betrokkene stelde dat hij niet op de hoogte was van de geslotenverklaring en dat de boete niet redelijk was, gezien de omstandigheden. De officier van justitie had het beroep van de betrokkene ongegrond verklaard, waarna de betrokkene in beroep ging bij de kantonrechter.
Tijdens de zitting op 4 november 2024 was de gemachtigde van de betrokkene niet aanwezig, maar de zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie, mr. A. de Vreeze, was wel aanwezig. De kantonrechter overwoog dat de betrokkene een tweede boete had ontvangen voor een overtreding die plaatsvond kort na de eerste boete. De kantonrechter verwees naar een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, waarin werd vastgesteld dat de eerste boetebeschikking verzonden moet zijn voordat een volgende boete kan worden opgelegd. In dit geval was de tweede boete opgelegd voordat de eerste boetebeschikking was verzonden, wat in strijd was met het beleidskader.
De kantonrechter verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de boetebeschikking en droeg de officier van justitie op om het betaalde bedrag van € 109,- aan de betrokkene terug te betalen. Tevens werd de officier van justitie veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, die in totaal € 749,50 bedroegen. Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Speekenbrink, kantonrechter, en is openbaar uitgesproken op 4 november 2024. Tegen deze beslissing is geen hoger beroep mogelijk.