ECLI:NL:RBZWB:2024:8875

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 december 2024
Publicatiedatum
20 december 2024
Zaaknummer
21/519
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de WOZ-waarde en schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 december 2024, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Steenbergen beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak op 1 januari 2019 vastgesteld op € 165.000, wat leidde tot een aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2020. Belanghebbende had bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. Tijdens de zitting op 6 december 2024 bereikten partijen overeenstemming over de WOZ-waarde, die nu is vastgesteld op € 155.000. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt de eerdere uitspraak op bezwaar.

Daarnaast heeft belanghebbende verzocht om een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank constateert dat de redelijke termijn met 34 maanden is overschreden, wat leidt tot een schadevergoeding van € 3.000. Deze vergoeding wordt verdeeld tussen de heffingsambtenaar en de Staat, waarbij de heffingsambtenaar € 352,94 en de Minister van Justitie en Veiligheid € 2.647,06 moet betalen. De rechtbank wijst ook op de bijzondere omstandigheden die aanleiding geven tot een lagere proceskostenvergoeding, vastgesteld op € 150. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 21/519

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 december 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats 1], belanghebbende

(gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Steenbergen, de heffingsambtenaar.

en

de Staat (Minister van Justitie en Veiligheid), de Minister.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 24 december 2020.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft de waarde van de onroerende zaak [adres] te [plaats 2] op 1 januari 2019 (de waardepeildatum) vastgesteld op € 165.000 (de beschikking). Met deze waardevaststelling is aan belanghebbende ook de aanslag in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Steenbergen voor het jaar 2020 opgelegd (de aanslag).
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende voor wat betreft de WOZ-waarde van [adres] te [plaats 2] ongegrond verklaard.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 6 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van belanghebbende en namens de heffingsambtenaar: [naam].

Beoordeling door de rechtbank

2. Partijen hebben ter zitting overeenstemming bereikt over de vaststelling van de WOZ-waarde van [adres] te [plaats 2] op € 155.000. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen en het beroep gegrond verklaren.
3. Belanghebbende heeft verzocht om een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Een redelijke behandeltermijn voor de bezwaar- en beroepsfase in eerste aanleg bedraagt als regel een periode van twee jaar. [1] De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ontvangen op 13 maart 2020. De rechtbank doet uitspraak op 16 december 2024. De redelijke termijn is daarmee overschreden met (afgerond) 34 maanden.
3.1.
Voor wat betreft de hoogte van de schadevergoeding vanwege de overschrijding van de redelijke termijn sluit de rechtbank in dit geval aan bij de uitgangspunten die zijn neergelegd in het arrest van de Hoge Raad van 19 februari 2016. [2] Dat betekent dat de schadevergoeding wordt vastgesteld op € 500 per half jaar overschrijding, waarbij ter bepaling van de totale vergoeding de geconstateerde overschrijding naar boven wordt afgerond. De aanleiding hiertoe is overweging 3.5 van het arrest van de Hoge Raad van 24 juni 2024. [3]
3.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende recht op een schadevergoeding van € 3.000. Voor de verdeling van de schadevergoeding tussen de heffingsambtenaar (bezwaarfase) en de Staat (beroepsfase) geldt het volgende. De bezwaarfase is geëindigd met het op de voorgeschreven wijze bekendmaken van de uitspraak op bezwaar van 24 december 2020. De bezwaarfase heeft daarmee (afgerond) tien maanden geduurd, waarmee de redelijke termijn voor de bezwaarfase met vier maanden is overschreden. Het restant wordt toegerekend aan de beroepsfase. De heffingsambtenaar dient daarom 4/34 deel van € 3.000 te betalen (€ 352,94) en de Minister het overige deel (€ 2.647,06). De Minister moet daarom worden aangemerkt als partij in dit geding.

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is gegrond. De uitspraak op bezwaar wordt vernietigd. De rechtbank vermindert de bij beschikking vastgestelde waarde van [adres] te [plaats 2] naar € 155.000. Het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn wordt toegewezen.
4.1.
Omdat het beroep gegrond is moet de heffingsambtenaar het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding van zijn proceskosten. De heffingsambtenaar moet deze vergoeding betalen. Tussen partijen is overeengekomen dat belanghebbende geen vergoeding van zijn kosten voor de bezwaarfase krijgt, omdat voor de bezwaarfase reeds een kostenvergoeding is toegekend.
4.2.
De rechtbank stelt de vergoeding voor de kosten van het beroep zelf vast op een bedrag van € 150 (dat is voor indienen beroep, het verschijnen ter zitting en het indienen van het verzoek om immateriële schade). Ter onderbouwing van dit oordeel overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank is van oordeel dat in dit geval sprake is van bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 2, lid 3, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit), die aanleiding geven tot een lagere vergoeding dan de standaard forfaitaire vergoeding. De gemachtigde van belanghebbende verleent in een veelvoud aan WOZ-zaken rechtsbijstand. Zijn proceshandelingen hebben voor een zeer groot deel een uniform karakter en zijn niet afgestemd op de bijzonderheden van de desbetreffende zaak. Onder die omstandigheden kan de gemachtigde volstaan met het samenstellen van gedingstukken door in veel gevallen slechts de naam en het zaaknummer op de betreffende stukken aan te passen. Indien met deze bijzondere omstandigheden geen rekening wordt gehouden en bij de bepaling van de omvang van de vergoeding onverkort voor elke individuele zaak wordt vastgehouden aan het puntensysteem zoals opgenomen in het Besluit, leidt dit tot een vergoeding die de in redelijkheid gemaakte kosten ver overtreft. Dat is onwenselijk gelet op het doel en de strekking van het Besluit. De vergoedingen op grond van het Besluit hebben immers het karakter van een tegemoetkoming in de werkelijke kosten. De rechtbank wijkt daarom af van het puntensysteem. (in navolging van Hof ’s-Hertogenbosch 12 april 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:1211).
4.3.
Alle vergoedingen moeten rechtstreeks aan belanghebbende zelf worden uitbetaald. [4]

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de WOZ-waarde van de onroerende zaak [adres] te [plaats 2] tot een bedrag van € 155.000;
- vermindert de aanslag OZB dienovereenkomstig;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van de bestreden uitspraak op bezwaar;
- veroordeelt de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid) tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende tot een bedrag van € 2.647,06;
- veroordeelt de heffingsambtenaar tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende tot een bedrag van € 352,94;
- bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 49 aan belanghebbende moet vergoeden;
- veroordeelt de heffingsambtenaar tot betaling van € 150 aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A. van Beijsterveldt, griffier, op 16 december 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.zie Hoge Raad 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252.
2.Hoge Raad 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252.
3.Hoge Raad 14 juni 2024, ECLI:NL:HR:2024:853.
4.Artikel 30a, vierde en vijfde lid van de Wet WOZ.