ECLI:NL:RBZWB:2024:8921

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 december 2024
Publicatiedatum
23 december 2024
Zaaknummer
BRE 23/3400
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de naheffingsaanslag BPM door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Op 23 december 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen [belanghebbende] B.V. en de inspecteur van de belastingdienst, alsook de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid). De rechtbank beoordeelde het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 22 mei 2023, waarbij een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) was opgelegd van € 5.130. De inspecteur had het bezwaar van belanghebbende gegrond verklaard en de naheffingsaanslag verlaagd naar € 4.581. Tijdens de zitting op 20 november 2024 werd het beroep behandeld, waarbij de gemachtigde van belanghebbende, mr. S.M. Bothof, en de inspecteur vertegenwoordigd door mr. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2] aanwezig waren.

De rechtbank oordeelde dat de naheffingsaanslag onterecht was opgelegd en dat de inspecteur de afschrijvingsmethode niet correct had toegepast. De rechtbank stelde de historische nieuwprijs van de auto vast op € 43.814 en de handelsinkoopwaarde in beschadigde staat op € 11.997. De rechtbank concludeerde dat de verschuldigde BPM € 3.932 moest zijn, wat resulteerde in een vermindering van de naheffingsaanslag. Daarnaast werd belanghebbende een schadevergoeding van € 500 toegekend vanwege de overschrijding van de redelijke termijn, waarvan € 375 voor rekening van de inspecteur en € 125 voor de Staat. De rechtbank veroordeelde de inspecteur tot betaling van € 2.998 aan proceskosten aan belanghebbende en het terugbetalen van het griffierecht van € 365.

De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl en partijen ontvingen een afschrift van de uitspraak. De rechtbank merkte op dat de uitspraak onherroepelijk wordt als er binnen zes weken geen rechtsmiddel is aangewend.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/3400

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 december 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] B.V., uit [plaats] , belanghebbende,

(gemachtigde: mr. S.M. Bothof),
en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur,

en

de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 22 mei 2023. [1]
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd van € 5.130.
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende gegrond verklaard. De inspecteur heeft daarbij de naheffingsaanslag verlaagd naar € 4.581.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 20 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: als waarnemer van de gemachtigde mr. M.U. Sahin en namens de inspecteur mr. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2] .

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de inspecteur de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag aan belanghebbende heeft opgelegd. De rechtbank doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
2.1.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is en de naheffingsaanslag moet worden verminderd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. Belanghebbende heeft op 31 maart 2022 aangifte gedaan ter zake van de registratie van een Hyundai i40 Wagon 2.0 GDI Essence met [VIN-nummer] (de auto), en een bedrag aan Bpm voldaan van € 665.
3.1.
Bij de aangifte is een taxatierapport gevoegd van [B.V.] van 25 maart 2022. Daarin is een handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat opgenomen van € 12.881, gebaseerd op een koerslijst van Xray. De taxateur heeft een schadebedrag van € 11.943 geconstateerd en daarvan € 8.599 als waardevermindering op de handelsinkoopwaarde in mindering gebracht. Daarnaast heeft hij een bedrag van € 1.288 wegens een schadeverleden op de handelsinkoopwaarde in mindering gebracht en de handelsinkoopwaarde in beschadigde staat vastgesteld op € 2.994.
3.2.
De inspecteur heeft een hertaxatie laten verrichten door Dienst Domeinen Roerende Zaken (DRZ). De bevindingen zijn opgenomen in een rapport van 6 april 2022. De hertaxateur heeft de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat vastgesteld op € 12.881 aan de hand van een koerslijst van Xray. De hertaxateur heeft een bedrag aan schade geconstateerd ter grootte van € 1.228 en daarvan € 884 (72%) in mindering gebracht op de handelsinkoopwaarde. Hij heeft de handelsinkoopwaarde in beschadigde staat vastgesteld op € 11.997.
De taxateur van DRZ heeft in zijn rapport onder opmerkingen het volgende vermeld:
“Deze Hyundai is op datum eerste toelating niet geleverd met een 2 liter motor. Daarom heb ik (net als de aangever) een Hyundai 1.6 GDI moeten selecteren. Dit verklaart ook de afwijkende CO2. Dit heeft verder weinig invloed op de handelsinkoopwaarde vandaar dat ik ook mee ga in het gebruik van de Xray koerslijst.”
3.3.
De inspecteur heeft op basis van de hem ter beschikking staande gegevens bij het opleggen van de naheffingsaanslag het standpunt ingenomen dat de verschuldigde Bpm op grond van de taxatiemethode € 6.400 is, maar dat afschrijving aan de hand van de forfaitaire afschrijvingstabel gunstiger is. De verschuldigde Bpm komt op basis van de tabel uit op € 5.795. Met dagtekening 2 september 2022 is aan belanghebbende voor de auto een naheffingsaanslag opgelegd van € 5.130.
3.4.
In de bezwaarfase heeft de inspecteur de historische bruto Bpm verlaagd naar € 16.790 op grond van artikel 10b van de Wet Bpm (meest voordelige tarief). De verschuldigde Bpm is verlaagd naar € 5.246 en de naheffingsaanslag is met € 549 verlaagd naar € 4.581. De inspecteur heeft een kostenvergoeding toegekend van € 592 (2 punten á € 296).

Overwegingen

4. Tussen partijen is in geschil welke afschrijvingsmethode moet worden gevolgd. Verder is in geschil de hoogte van de historische nieuwprijs, de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat en de waardevermindering wegens schade.
Nader stuk van de inspecteur
4.1.
De inspecteur heeft op 19 november 2024, een dag voor de zitting, een nader schriftelijk stuk ingediend. De rechtbank is van oordeel dat dit stuk te laat is ingediend en verklaart dit stuk daarom tardief. De rechtbank heeft beide partijen in haar brief van 7 oktober 2024 erop gewezen dat nadere stukken uiterlijk tien dagen voor de zitting ingediend dienen te worden. De rechtbank ziet geen reden waarom (de informatie uit) het stuk niet eerder kon worden ingediend. De rechtbank voegt het betreffende stuk daarom niet toe aan het procesdossier.
Afschrijvingsmethode
4.2.
Belanghebbende doet op een beroep op de taxatiemethode voor het bepalen van de afschrijving van de auto. De inspecteur heeft bij het opleggen van de naheffingsaanslag eveneens gebruik gemaakt van de taxatiemethode maar stelt zich nader op het standpunt dat aan het taxatierapport van belanghebbende vanwege gebreken minder waarde moet worden toegekend.
4.3.
De rechtbank overweegt als volgt. Indien sprake is van een voertuig met meer dan normale gebruiksschade of indien sprake is van een voertuig dat niet voorkomt op een in de handel algemeen toegepaste koerslijst mag de afschrijving worden bepaald aan de hand van een taxatierapport. [2] De rechtbank stelt voorop dat de taxateurs van beide partijen uitgaan van de aanwezigheid van schade, enkel de hoogte daarvan is tussen partijen in geschil. Gelet daarop is de rechtbank daarom van oordeel dat de afschrijving voor de auto in het onderhavige geval kan plaatsvinden aan de hand van de taxatiemethode. De rechtbank zal daarom beoordelen of toepassing van de taxatiemethode tot een gunstiger resultaat leidt voor belanghebbende dan toepassing van de afschrijvingstabel.
Historische nieuwprijs
4.4.
De rechtbank stelt de historische nieuwprijs vast op € 43.814 zoals door belanghebbende bepleit en verwijst hiervoor naar hetgeen de Hoge Raad heeft bepaald in zijn arrest van 22 december 2023. [3]
Handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat
4.5.
Beide partijen zijn voor het bepalen van de handelsinkoopwaarde van de auto uitgegaan van een koerslijst van Xray waaruit een handelsinkoopwaarde volgt van € 12.881. De inspecteur is wel van mening dat deze handelsinkoopwaarde moet worden verhoogd vanwege de verschillen tussen de auto en het referentievoertuig. Hij vindt dat de handelsinkoopwaarde ten minste op een zodanig bedrag moet worden bepaald dat het afschrijvingspercentage gelijk is aan dat van de referentieauto.
4.6.
De rechtbank vindt voor de stelling dat het afschrijvingspercentage gelijk moet zijn aan die van de referentieauto, geen aanknopingspunten in het onder 4.4. vermelde arrest van de Hoge Raad. De rechtbank leidt uit rechtsoverwegingen 3.2.3 en 3.4. van het arrest van de Hoge Raad juist het tegendeel af, te weten dat het afschrijvingspercentage niet per definitie gelijk blijft. Het uitgangspunt is dat de werkelijke waardedaling voldoende wordt benaderd. In dit geval zagen de taxateurs van beide partijen geen aanleiding voor een correctie. Gelet op de opmerking van de taxateur van DRZ in het rapport daarover, acht de rechtbank de referentieauto wel vergelijkbaar en is er geen reden voor een correctie. De rechtbank is daarom van oordeel dat voor het vaststellen van de handelsinkoopwaarde kan worden uitgegaan van de koerslijst van Xray.
4.7.
De rechtbank stelt de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat daarom vast op € 12.881 zoals blijkt uit de koerslijst van Xray die door beide partijen is gebruikt.
Waardevermindering wegens schade en schadeverleden
4.8.
De taxateur van belanghebbende heeft een schadebedrag geconstateerd van € 11.943 en daarvan 72% op de handelsinkoopwaarde in mindering gebracht. Daarnaast heeft hij de handelsinkoopwaarde verder verminderd met een bedrag van € 1.288 wegens een schadeverleden. De taxateur van DRZ heeft een bedrag van € 1.228 aan schade geconstateerd en daarvan 72% op de handelsinkoopwaarde in mindering gebracht.
4.9.
De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende, gelet op de gemotiveerde betwisting van de inspecteur, niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een hoger bedrag aan schade dan de inspecteur reeds in aanmerking heeft genomen. Uit het taxatierapport en de foto’s volgt geen hoger bedrag aan meer dan normale gebruiksschade. Verder ziet de rechtbank geen aanleiding om een waardevermindering wegens een schadeverleden in aanmerking te nemen aangezien dit door belanghebbende verder niet is onderbouwd.
Hoogte naheffingsaanslag
4.10.
Voorgaande leidt tot de conclusie dat de historische nieuwprijs moet worden vastgesteld op € 43.814 en de handelsinkoopwaarde in beschadigde staat op € 11.997. De historische bruto Bpm bedraagt € 16.790 zodat de verschuldigde Bpm € 4.597 bedraagt. Dit is gunstiger dan toepassing van de forfaitaire afschrijvingstabel.
Belanghebbende heeft op aangifte reeds een bedrag van € 665 voldaan zodat de naheffingsaanslag moet worden verminderd naar € 3.932.
Immateriële schadevergoeding
4.11.
Belanghebbende heeft in de aanvulling op zijn beroepschrift van 4 juli 2023 verzocht om toekenning van een schadevergoeding vanwege de overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen het onderhavige geschil beslecht had moeten zijn.
4.12.
De rechtbank stelt vast dat de inspecteur het bezwaarschrift op 12 september 2022 heeft ontvangen. De rechtbank doet uitspraak op 23 december 2024. De redelijke termijn van twee jaar is met afgerond vier maanden overschreden. Belanghebbende heeft recht op een schadevergoeding van € 500. Omdat de bezwaarfase afgerond negen maanden heeft geduurd en daarmee 3 maanden te lang komt € 375 (3/4) voor rekening van de inspecteur en de rest (€ 125) voor rekening van de Staat. De rechtbank merkt de Staat in zoverre mede aan als partij in dit geding.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is gegrond en de naheffingsaanslag wordt verminderd. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht terug.
5.1
Omdat het beroep gegrond is, moet de inspecteur de proceskosten aan belanghebbende vergoeden. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt belanghebbende een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 624. [4] In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend, de hoorzitting bijgewoond, een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 2.998.
De rechtbank merkt op dat belanghebbende in de bezwaarfase een te lage kostenvergoeding heeft ontvangen zodat deze alsnog naar het juiste bedrag wordt toegekend.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 3.932;
- veroordeelt de inspecteur tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende tot een bedrag van € 375;
- veroordeelt de Staat tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende tot een bedrag van € 125;
- veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 2.998 aan proceskosten aan belanghebbende;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 365 aan belanghebbende moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J.M. de Fouw, griffier op 23 december 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft pas uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. [5]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Op de uitspraak op bezwaar staat abusievelijk een datum van 20 april 2023 vermeld.
2.Artikel 10, lid 8, van de Wet Bpm
4.Hoge Raad 12 juli 2024, ECLI:NL:HR:2024:1060.
5.Artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR.