ECLI:NL:RBZWB:2024:8956

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 december 2024
Publicatiedatum
24 december 2024
Zaaknummer
BRE_23_3034
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen door de inspecteur van de belastingdienst

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 december 2024, wordt het beroep van de belanghebbende beoordeeld. De belanghebbende had een beroep ingesteld omdat hij meende dat de inspecteur van de belastingdienst niet tijdig had beslist op zijn bezwaar van 19 augustus 2022. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk ongegrond is en doet uitspraak zonder zitting, zoals mogelijk gemaakt door artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank legt uit dat als een bestuursorgaan niet op tijd beslist, de betrokkene een ingebrekestelling moet sturen. De belanghebbende stelt dat hij op 21 november 2022 een ingebrekestelling naar de inspecteur heeft gestuurd, maar de inspecteur betwist deze ontvangen te hebben. De rechtbank concludeert dat de belanghebbende niet in zijn bewijslast is geslaagd, omdat er geen bewijs van verzending van de ingebrekestelling is. Hierdoor gaat de rechtbank ervan uit dat er geen ingebrekestelling is ingediend, wat betekent dat de inspecteur geen dwangsom verschuldigd is.

De rechtbank besluit het beroep ongegrond te verklaren en wijst het verzoek om een dwangsom af. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van P. van der Hoeven, griffier, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/3034

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 december 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] ( [land] ), belanghebbende

en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat belanghebbende heeft ingesteld, omdat de inspecteur volgens hem niet op tijd heeft beslist op het bezwaar van 19 augustus 2022.
1.1.
Omdat het beroep kennelijk ongegrond is, doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. [1] Belanghebbende kan verzoeken om een dwangsom als niet tijdig op zijn aanvraag of bezwaar is beslist. [2]
3. Belanghebbende heeft op 1 juni 2023 beroep ingesteld. De inspecteur had toen al een besluit op het bezwaar genomen. Op 25 april 2023 is immers uitspraak op bezwaar gedaan. Dit betekent dat op het moment van het instellen van beroep geen sprake meer was van een situatie waarin de inspecteur in gebreke was om op het bezwaar te beslissen. Het beroep kan daarom niet worden aangemerkt als een beroep niet tijdig beslissen [3] , maar moet worden geacht te zijn gericht tegen de uitspraak op bezwaar.
3.1.
Belanghebbende heeft aan de rechtbank te kennen gegeven dat zijn beroep niet ziet op de juistheid van de uitspraak op bezwaar, maar dat enkel de vraag voorligt of de inspecteur tijdig heeft beslist. De rechtbank begrijpt dat belanghebbende daarbij belang heeft vanwege de vraag of recht bestaat op een dwangsom.
3.2.
Een voorwaarde voor het recht op een dwangsom is dat de belanghebbende het bestuursorgaan in gebreke heeft gesteld. Het recht op een dwangsom vangt vervolgens twee weken na die ingebrekestelling aan. [4]
3.3.
Belanghebbende stelt op 21 november 2022 een ingebrekestelling naar de inspecteur te hebben gestuurd. De inspecteur betwist echter deze ingebrekestelling ontvangen te hebben. Op belanghebbende rust dan de last de verzending van de ingebrekestelling aannemelijk te maken. [5] Belanghebbende heeft aangevoerd de ingebrekestelling per (reguliere) post te hebben verzonden en niet over een bewijs van verzending te beschikken. De inspecteur heeft in meerdere e-mails aangegeven geen ingebrekestelling te hebben ontvangen. Omdat er geen bewijs van verzending van de ingebrekestelling is, is belanghebbende niet in zijn bewijslast geslaagd. De rechtbank gaat er daarom van uit dat er geen ingebrekestelling is ingediend. Dit heeft tot gevolg dat de inspecteur geen dwangsom verschuldigd is.

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is daarom kennelijk ongegrond. Dat betekent dat geen recht op een dwangsom bestaat. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om een dwangsom af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van P. van der Hoeven, griffier, op 19 december 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
2.Als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb.
3.In de zin van artikel 6:12 van de Awb.
4.Artikel 4:17, derde lid, van de Awb.
5.Vgl. Hoge Raad 17 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:875.