Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 november 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een boete ontvangen voor het vasthouden van een mobiel elektronisch apparaat tijdens het rijden op 28 augustus 2022. De gemachtigde van de betrokkene, mr. I.N.D.J. Rissema, heeft beroep ingesteld nadat de officier van justitie het beroep ongegrond verklaarde. Tijdens de zitting op 14 november 2024 was de betrokkene niet aanwezig, maar de zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie, mr. I.M.E. van der Meijden, was wel aanwezig.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boete is opgelegd, voldoende is aangetoond door de verbalisant. De kantonrechter oordeelde dat de boete terecht aan de kentekenhouder was opgelegd, omdat de verbalisant afzag van staandehouding vanwege een medische melding. Dit werd ondersteund door eerdere rechtspraak die bevestigt dat een verbalisant in dergelijke situaties kan afzien van staandehouding.
Echter, de kantonrechter constateerde ook dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden. De boete was opgelegd op 13 september 2022 en de termijn was met meer dan twee maanden overschreden. Daarom besloot de kantonrechter de boete met 25% te matigen. De beslissing van de officier van justitie werd gewijzigd, en de betrokkene kreeg een proceskostenvergoeding van € 437,50 toegewezen, omdat de boete werd gematigd. De uitspraak werd openbaar gedaan door mr. A.B. Scheltema Beduin, kantonrechter, en griffier X.L.C.M. van Sprundel.