ECLI:NL:RBZWB:2024:922

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 februari 2024
Publicatiedatum
15 februari 2024
Zaaknummer
10252024 CV EXPL 22-3963 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. Tilman-Knoester
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid en betaling in een overeenkomst van opdracht met een administratiekantoor

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 februari 2024, staat de vraag centraal welke ondernemingen betrokken zijn bij een overeenkomst van opdracht met een administratiekantoor. De eiser, een administratie- en belastingadvieskantoor, vordert betaling van een bedrag van € 19.430,58 van de gedaagden, die niet verschenen zijn op de zitting. De kantonrechter oordeelt dat de eiser niet ontvankelijk is jegens een van de gedaagden, omdat deze onderneming niet meer bestond op het moment van dagvaarding. De andere gedaagde is niet gedagvaard, waardoor de aansprakelijkheid van de aandeelhouder of bestuurder niet aan de orde komt.

De kantonrechter bespreekt de procesgang, waarin de eiser zijn vordering onderbouwt met een overeenkomst van opdracht en facturen. De VOF, die verweer voert, stelt dat de facturen niet correct zijn en dat er geen overeenkomst met de eiser is gesloten. De kantonrechter oordeelt dat de eiser de werkzaamheden heeft verricht voor de betrokken rechtspersonen en dat de VOF hoofdelijk aansprakelijk is voor de betaling van de facturen. De rechter wijst de vordering tot betaling van een aantal facturen af, omdat deze niet zijn uitgevoerd in opdracht van de VOF.

Uiteindelijk wordt de VOF veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 313,09, vermeerderd met contractuele rente, en de proceskosten. De rechter verklaart het vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst het meer of anders gevorderde af. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. M. Tilman-Knoester.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Cluster I Civiele kantonzaken
Breda
zaak/rolnr.: 10252024 CV EXPL 22-3963
vonnis d.d. 14 februari 2024
inzake
[eiser]h.o.d.n.
[bedrijf],
wonende te [plaats] en kantoorhoudende te [adres 1] ,
eiser,
procederend in persoon,
tegen
1. de besloten vennootschap [B.V. 1]in haar hoedanigheid van vereffenaar van
de besloten vennootschap [B.V. 2],
2. de besloten vennootschap [B.V. 1]pro se,
gevestigd te [adres 2] ,
gedaagden sub 1 en 2,
niet verschenen,
en

3 de vennootschap onder firma [V.O.F.] ,

4. [naam 1]in zijn hoedanigheid van vennoot van
de vennootschap onder firma [V.O.F.],
5. [naam 2]in haar hoedanigheid van vennoot van
de vennootschap onder firma [V.O.F.],
allen gevestigd of wonende te [adres 2] ,
gedaagden sub 3, 4 en 5,
gemachtigde: mr. J. Wassink, advocaat te Wijchen.
Partijen worden hierna aangeduid als “ [eiser] ”, “ [gedaagden] ” en “de VOF” (in vrouwelijk enkelvoud).

1.Het verloop van het geding

De procesgang blijkt uit de volgende stukken:
a. de dagvaarding van [eiser] van 9 december 2022 met producties;
b. de conclusie van antwoord van de VOF van 1 maart 2023 met producties;
c. de conclusie van repliek van [eiser] van 26 april 2023 met producties;
d. de conclusie van dupliek van de VOF van 24 mei 2023 met producties;
e. de akte zijdens [eiser] van 21 juni 2023;
f. de rolbeslissing van 13 september 2023;
g. de brief van [eiser] van 20 december 2023 met één productie.

2.Het geschil

2.1
[eiser] vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagden] en de VOF hoofdelijk te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 19.430,58, te vermeerderen met contractuele rente over een bedrag van € 16.020,40 vanaf 9 december 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening, met hoofdelijke veroordeling van [gedaagden] en de VOF in de proceskosten.
2.2
[gedaagden] is, hoewel behoorlijk gedagvaard met inachtneming van de voorgeschreven termijn en formaliteiten, niet ter terechtzitting verschenen en heeft ook anderszins niet gereageerd of om uitstel verzocht; daarop is tegen haar verstek verleend. Gelet op het bepaalde in artikel 140 lid 3 Rv geldt dit vonnis niettemin als een vonnis op tegenspraak tegen [gedaagden] en de VOF.
2.3
De VOF voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid of afwijzing van de vordering, met veroordeling van [eiser] in de (daadwerkelijke) proceskosten en de rente daarover.

3.De beoordeling

3.1
Tussen partijen staat het volgende vast:
- [eiser] exploiteert een administratie- en belastingadvieskantoor;
- [B.V. 2] is op [datum] 2019 ontbonden. [gedaagden] was haar enige aandeelhoudster en vereffenaar;
- [gedaagden] is op 1 september 2022 ontbonden. Zij exploiteerde een financiële holding. [naam 1] was haar enige aandeelhouder en bestuurder;
- de VOF exploiteert sinds 1 januari 2020 een onderneming in onder andere het verkopen, plaatsen en onderhouden van terrasoverkappingen en aanverwante producten;
- [eiser] heeft in opdracht en voor rekening van [B.V. 2] , [gedaagden] en de VOF werkzaamheden verricht, welke deels onbetaald zijn gebleven;
- bij verzoekschrift, ingekomen op de onderhavige rechtbank, op 21 maart 2023, heeft [eiser] verzocht de vereffening van [B.V. 2] en [B.V. 1] te heropenen. De rechtbank heeft bij beschikking van 12 december 2023 de vereffening van de voornoemde rechtspersonen heropend en mr. J.L. de Crom, advocaat te Oosterhout, benoemd als vereffenaar.
3.2
Gelet op de verschillende geschilpunten tussen partijen, zal de kantonrechter de zaak per geschilpunt bespreken. Op dat moment zullen ook de standpunten van partijen worden besproken.
De bij de overeenkomst betrokken partijen en de inhoud van de overeenkomst:
3.3
[eiser] heeft ter onderbouwing van zijn stelling dat er een overeenkomst tussen partijen is gesloten de opdracht tot dienstverlening overgelegd als productie 2 bij dagvaarding. Met betrekking tot de inhoud van de overeenkomst voert [eiser] op het verweer van de VOF aan dat het juist is dat eerst vaste kwartaalbedragen werden gefactureerd, maar dat hij op enig moment heeft aangegeven de daadwerkelijk gemaakte uren te gaan declareren. Hierop is geen bezwaar ontvangen van [gedaagden] , [B.V. 2] en de VOF. Dit was overigens ruim voor het moment dat hem duidelijk werd dat zijn werkzaamheden zouden worden overgenomen door een derde.
3.4
De VOF voert aan dat met de opdracht tot dienstverlening niet is onderbouwd dat sprake is van een opdracht met [B.V. 2] , [B.V. 1] en [V.O.F.] Deze is immers enkel ondertekend door de heer [naam 1] . De facturen zijn voorts niet opgemaakt conform de afspraken tussen partijen. Er was namelijk een vaste prijs tussen partijen overeengekomen. [eiser] is pas gaan nacalculeren op het moment dat [gedaagden] en de VOF hebben aangegeven de overeenkomst op te zeggen.
3.5
Vooropgesteld overweegt de kantonrechter dat deze verweren van de VOF pas bij conclusie van dupliek zijn gevoerd. Gelet op het bepaalde in artikel 128 lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is dit te laat, zodat de kantonrechter daar in beginsel aan voorbij dient te gaan. Daarnaast overweegt de kantonrechter het volgende.
3.6
In de onderhavige zaak is sprake van een overeenkomst van opdracht zoals bedoeld in artikel 7:400 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Op grond van artikel 7:405 lid 1 BW is de opdrachtgever loon verschuldigd aan – kort gezegd – een professioneel handelend opdrachtnemer. Uit lid 2 van voornoemd artikel vloeit voort dat de opdrachtgever in beginsel het loon verschuldigd is dat tussen hem en de opdrachtnemer is overeengekomen.
3.7
Tussen partijen staat vast dat de heer [naam 1] de opdracht tot dienstverlening heeft ondertekend. Tussen partijen staat vervolgens vast dat [eiser] werkzaamheden heeft verricht voor rekening van [B.V. 2] , [gedaagden] en [V.O.F.] Naar het oordeel van de kantonrechter had [eiser] de opdracht tot dienstverlening van de heer [naam 1] niet anders kunnen begrijpen dan een opdracht van [B.V. 2] , [gedaagden] en [V.O.F.] om werkzaamheden te verrichte, omdat hij als bestuurder van de rechtspersonen dan wel vennoot van de vof optrad. De kantonrechter gaat dan ook uit van afzonderlijke overeenkomsten van opdracht tussen [eiser] en de drie hiervoor genoemde rechtspersonen.
3.8
In de overeenkomst is vervolgens opgenomen dat tussen partijen is overeengekomen dat tegen uurtarief wordt gefactureerd via maandelijkse voorschotfacturen. Dit is, gelet op artikel 7:405 lid 2 BW, dan ook het uitgangspunt. Het was dan ook niet ongeoorloofd dat [eiser] de werkzaamheden op deze wijze in rekening is gaan brengen. Niet is immers door de VOF onderbouwd dat aan de andere wijze van factureren (tot het vierde kwartaal van 2020) een afspraak tussen partijen ten grondslag ligt, die in de plaats kwam van voornoemd artikel uit de overeenkomst. De overgelegde facturen over de periode oktober 2017 tot en met december 2020 zijn daarvoor onvoldoende. De kantonrechter kan dus niet vaststellen dat de thans in geschil zijnde facturen zijn opgesteld in strijd met de tussen partijen overeengekomen afspraken.
De aan te spreken partijen:
3.9
Voor de vaststelling van de aan te spreken partijen is van belang dat tussen partijen vaststaat dat [gedaagden] (en voor zover van belang [B.V. 2] ) al ontbonden waren op het moment dat de dagvaarding aanhangig werd gemaakt. Dit betekent dat zij opgehouden zijn te bestaan. Tot de heropening van de vereffening herleefd de rechtspersoon niet, zodat [gedaagden] niet aan te spreken was op het moment dat de dagvaarding is uitgebracht. [eiser] dient in deze procedure dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard ten opzichte van [gedaagden] .
3.1
Voor de volledigheid overweegt de kantonrechter dat inmiddels de vereffening van [gedaagden] en [B.V. 2] is heropend, zodat [eiser] de facturen bij de vereffenaar kan indienen en, voor zover nodig, een nieuwe procedure tegen hem, in zijn hoedanigheid als vertegenwoordiger van de boedel van de vennootschappen, kan starten.
3.11
Het voorgaande leidt ertoe dat de kantonrechter hierna enkel nog hoeft in te gaan op de vraag of de betaling van de facturen kan worden afgedwongen van [V.O.F.] en/of haar vennoten.
Ten aanzien van alle facturen:
3.12
[eiser] stelt dat de VOF voor alle facturen aan te spreken is. Zij is op dit moment de economisch actieve rechtspersoon en er is altijd aan de economisch actieve rechtspersoon gefactureerd. Ter onderbouwing van zijn standpunt wijst hij erop dat regelmatig door één van de rechtspersonen is betaald voor de andere rechtspersonen. De VOF betwist dat hierover een afspraak is gemaakt. Zij heeft bij conclusie van dupliek erkend dat de rechtspersonen incidenteel voor elkaar betaalden. Dit was echter een keuze en geen verplichting.
3.13
De kantonrechter overweegt dat uit artikel 7:405 lid 1 BW voortvloeit dat de opdrachtgever van de werkzaamheden het loon verschuldigd is aan de opdrachtnemer. Het voorgaande betekent dat in beginsel de rechtspersoon dient te betalen, voor wie de werkzaamheden zijn verricht.
3.14
Dit is anders als er tussen partijen een afwijkende afspraak is gemaakt. Dat hiervan sprake is, is niet onderbouwd door [eiser] en wordt gemotiveerd betwist door de VOF. Naar het oordeel van de kantonrechter kan een dergelijke afspraak niet worden vastgesteld, zodat niet van het onder 3.13 genoemde uitgangspunt kan worden afgeweken.
De factuur onder [nummer 1] :
3.15
Deze factuur is van 31 augustus 2021, gericht aan de VOF en ziet op werkzaamheden die zijn verricht over de jaren 2015-2017. Tussen partijen staat vast dat de VOF nog niet bestond op het moment dat deze werkzaamheden zijn verricht, zodat deze werkzaamheden niet in opdracht van de VOF kunnen zijn uitgevoerd. De VOF kan dan ook niet tot betaling van deze factuur worden gehouden.
3.16
[eiser] voert daarnaast nog aan dat de heer [naam 1] gehouden is de factuur te betalen, nu hij betrokken was bij de facturen aan [B.V. 2] en [gedaagden] en als aandeelhouder aansprakelijk is voor schulden van een besloten vennootschap op het moment dat de besloten vennootschap niet aan haar vennootschapsrechtelijke verplichtingen voldoet.
3.17
De kantonrechter overweegt dat een aandeelhouder, zo ook voor zover van belang een bestuurder, van een vennootschap in beginsel niet in privé aansprakelijk kan worden gesteld voor vorderingen van de vennootschap. Dit kan enkel onder bijzondere omstandigheden. Het enkele feit dat [gedaagden] , zoals gesteld door [eiser] , de jaarstukken niet heeft gepubliceerd is daarvoor onvoldoende.
3.18
De vordering tot betaling van deze factuur wordt afgewezen.
De factuur onder 22026 en de factuur onder [nummer 2] :
3.19
De factuur 22026 is van 18 maart 2022 en ziet op werkzaamheden over de periode 21 maart 2017 tot en met 19 november 2021. De factuur [nummer 2] is van 19 mei 2022 en ziet op werkzaamheden over de periode 2018 tot en met 2022. De facturen zijn gericht aan [gedaagden] .
3.2
Hiervoor is al overwogen dat [eiser] niet-ontvankelijk is jegens [gedaagden] . Voor aansprakelijkheid van de heer [naam 1] is, zoals hiervoor ook al is overwogen, onvoldoende gesteld.
3.21
De vordering tot betaling van deze facturen wordt eveneens afgewezen.
De factuur onder [nummer 3] :
3.17
Deze factuur is van 19 mei 2022, gericht aan de VOF en bestaat uit werkzaamheden over de periode 2020 tot en met 2021.
3.18
De VOF voert aan dat ter verrekening op de factuur genoemde bedrag niet juist is, nu het totaalbedrag van de genoemde facturen hoger is dan het verrekende bedrag van € 2.307,50 (exclusief btw). Daarnaast voert zij aan dat er geen rekening is gehouden met de verrekening van de door de VOF betaalde factuur onder [nummer 4] voor een bedrag van € 562,50 (exclusief btw). Deze stond op naam van [B.V. 2] , terwijl die duidelijk op naam van de VOF had moeten staan. [B.V. 2] bestond op dat moment immers niet meer. Het na verrekening openstaande bedrag van € 1.754,50 (inclusief btw) heeft de VOF betaald op 14 november 2022 (ruim voor het uitbrengen van de dagvaarding). Tot slot voert zij aan dat de factuur onvoldoende gespecificeerd is.
3.19
[eiser] voert op het verweer van de VOF aan dat een deel van de betaalde facturen ziet op werkzaamheden, die voor rekening van [B.V. 2] en [gedaagden] waren verricht. Deze bedragen moeten dus niet worden meegenomen in de verrekening met deze factuur. Het is vreemd dat de VOF de factuur onder [nummer 4] heeft betaald, nu deze gericht was aan [B.V. 2] die volgens de VOF op dat moment niet meer bestond. In het handelsregister is bovendien pas eind januari 2020 opgenomen dat [B.V. 2] is ontbonden. De werkzaamheden op die factuur zijn dan ook voor [B.V. 2] verricht, zodat dit bedrag niet moet worden verrekend. De door de VOF gestelde betaling is inderdaad ontvangen.
3.2
De kantonrechter overweegt dat de VOF heeft erkend dat zij incidenteel bedragen betaalde aan [eiser] voor werkzaamheden die waren verricht voor [gedaagden] en [B.V. 2] Dat zij de keuze heeft gemaakt de werkzaamheden ten behoeve van die vennootschappen, genoemd op factuur [nummer 5] , te betalen is een keuze van de VOF. Dit betekent niet dat zij daar thans op terug kan komen. De kantonrechter zal het bedrag van € 225,00 (exclusief btw) dus niet meenemen in de verrekening. Er wordt dan ook aansluiting gezocht bij het verrekende bedrag van € 2.307,50.
3.21
Voorts staat tussen partijen vast dat het besluit om [B.V. 2] te ontbinden eind 2019 is genomen. Dit betekent dat het aannemelijk is dat er op dat moment geen werkzaamheden meer voor die B.V. hoefden te worden verricht. Dat het besluit tot ontbinding pas eind januari 2020 in het handelsregister is opgenomen, maakt dit niet anders. Het had dan ook op weg van [eiser] gelegen te onderbouwen dat de werkzaamheden op die factuur daadwerkelijk voor [B.V. 2] zijn uitgevoerd. Dit heeft hij niet gedaan, zodat de kantonrechter ervan uitgaat dat de werkzaamheden voor de VOF zijn verricht en dit bedrag mee moet worden genomen in de verrekening.
3.22
Het voorgaande betekent dat een bedrag van (€ 4.545,00 (exclusief btw) - € 2.307,50 (exclusief btw) - € 562,50 (exclusief btw) =) € 1.675,00 (exclusief btw)/€ 2.026,75 (inclusief btw) nog verschuldigd was. [eiser] erkent een bedrag van € 1.754,50 (inclusief btw) te hebben ontvangen, zodat nog een bedrag van € 272,25 (inclusief btw) resteert. Dit bedrag is toewijsbaar.
3.23
De kantonrechter gaat voorbij aan het verweer van de VOF dat de factuur onvoldoende specifiek is. Ten eerste is dat verweer ook te laat gevoerd. Daarnaast heeft de VOF niet betwist dat de daarop genoemde werkzaamheden zijn verricht. De uitgevoerde werkzaamheden staan op de factuur genoemd en niet is gesteld of gebleken dat op enig moment om een verdere specificatie is gevraagd. Naar het oordeel van de kantonrechter is de factuur voldoende gespecificeerd.
Nevenvorderingen:
3.24
[eiser] vordert vergoeding van de buitengerechtelijke kosten. Voldoende is onderbouwd dat buitengerechtelijke werkzaamheden zijn uitgevoerd. Uit het arrest van de Hoge Raad van 13 juni 2014 (te vinden onder: ECLI:NL:HR:2014:1405) volgt dat in dat geval buitengerechtelijke kosten verschuldigd zijn. Nu [eiser] voor de hoogte van de vergoeding in zijn dagvaarding aansluiting zoekt bij de wettelijke regeling, zal de kantonrechter het geldende forfaitaire tarief bij de toegewezen hoofdsom toewijzen. Een bedrag van € 40,84 is toewijsbaar.
3.25
[eiser] vordert de contractuele rente van 1,5% per maand. De VOF stelt dat de hoogte van deze rente in strijd is met de redelijkheid en billijkheid. Zij wijst erop dat zij een kleine ondernemer is en dat de contractuele rente buitensporig hoog is ten opzichte van de toen geldende wettelijke handelsrente.
3.26
De kantonrechter begrijpt dat de VOF een beroep doet op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid zoals is opgenomen in artikel 6:248 lid 2 BW. De kantonrechter overweegt dat zij bij de toepassing van artikel 6:248 lid 2 BW de nodige terughoudendheid dient te betrachten. Er kan niet worden aangenomen dat een tussen partijen gemaakte afspraak, als hier aan de orde, geen toepassing vindt omdat toepassing daarvan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. In dat kader is van belang dat het hier professionele partijen betreft, ongeacht de grootte van de ondernemingen van [naam 1] . In beginsel staat het hen vrij welke contractuele rente zij overeen wensen te komen. De enkele omstandigheid dat de overeengekomen rente (veel) hoger is dan de wettelijke handelsrente doet daar niet aan af. Daarbij is de overeenkomst van opdracht van beperkte omvang, zodat het rentebeding [naam 1] moet zijn opgevallen. Het had op zijn weg gelegen hierover te onderhandelen als hij het niet eens was met dit rentepercentage. Hier heeft hij kennelijk niet voor gekozen. Het voorgaande betekent dat dit onderdeel van het verweer niet slaagt. De contractuele rente zal, nu een betaaltermijn van veertien dagen na factuurdatum is overeengekomen, worden toegewezen vanaf 3 juni 2022.
Proceskosten:
3.27
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij ten opzichte van [gedaagden] in de kosten worden veroordeeld. Deze worden begroot op nihil.
3.28
Uit het voorgaande volgt dat [eiser] terecht een procedure aanhangig heeft gemaakt tegen de VOF. De VOF zal dan ook worden veroordeeld in de proceskosten. Nu onterecht een te hoge hoofdsom door [eiser] is gehanteerd zal een deel van het griffierecht voor zijn rekening blijven. De kosten aan de kant van [eiser] worden dan ook begroot op:
- dagvaardingskosten € 112,15
- griffierecht
€ 86,00+
Totaal € 198,15.
3.29
Indien de VOF de veroordeling niet binnen veertien dagen na aanschrijving van [eiser] voldoet en het vonnis nadien wordt betekend, is de VOF ook de betekeningskosten van het vonnis verschuldigd.

4.De beslissing

De kantonrechter:
Ten aanzien van [gedaagden] :
verklaart [eiser] niet-ontvankelijk;
veroordeelt [eiser] in de kosten van dit geding, aan de zijde van [gedaagden] tot op heden begroot op nihil;
Ten aanzien van de VOF:
veroordeelt de VOF hoofdelijk, en wel zo dat de één betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen een bedrag van € 313,09, te vermeerderen met de contractuele rente van 1,5% per maand over een bedrag van € 272,25 vanaf 3 juni 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening;
veroordeelt de VOF hoofdelijk, en wel zo dat de één betalende de ander zal zijn bevrijd, tot betaling van de proceskosten van € 198,15, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [gedaagden] niet op tijd aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [gedaagden] ook de kosten van betekening betalen;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Tilman-Knoester en in het openbaar uitgesproken op
14 februari 2024.