ECLI:NL:RBZWB:2024:934

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 februari 2024
Publicatiedatum
16 februari 2024
Zaaknummer
02/064497-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor seksuele uitbuiting met gevangenisstraf en contactverbod

Op 16 februari 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan seksuele uitbuiting van een benadeelde partij. De verdachte, geboren in 1994 en thans gedetineerd, heeft in de periode van 1 november 2022 tot en met 9 maart 2023 de benadeelde geworven, vervoerd en gehuisvest met het oogmerk van seksuele uitbuiting. De rechtbank oordeelde dat de verdachte misbruik heeft gemaakt van de kwetsbare positie van de benadeelde, die verslaafd was aan drugs en geen eigen woonruimte had. De verdachte heeft de benadeelde naar seksafspraken gebracht en een aanzienlijk deel van de door haar verdiende gelden ontvangen. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan mensenhandel, zoals strafbaar gesteld in artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht.

De rechtbank legde een gevangenisstraf op van zestien maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast werd een contactverbod opgelegd voor de duur van drie jaar, met een vervangende hechtenis van één week voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich gedurende de bewezenverklaarde periode schuldig heeft gemaakt aan ernstige inbreuken op de lichamelijke en geestelijke integriteit van de benadeelde. De benadeelde partij vorderde een schadevergoeding van € 20.345,60, waarvan de rechtbank € 4.000,00 aan immateriële schade toekende, maar de vordering voor materiële schade werd afgewezen. De rechtbank verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk voor het overige gedeelte van de vordering, dat bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/064497-23
vonnis van de meervoudige kamer van 16 februari 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag 1] 1994 te [geboorteplaats 1] ( [land] )
wonende te [woonplaats]
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting te Ter Apel
raadsvrouw mr. M.F.A. van Pelt, advocaat te Rotterdam

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 2 februari 2024, waarbij de officier van justitie, mr. J.F.M. Kerkhofs, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Tevens is de vordering van de [benadeelde] (hierna: [benadeelde] ) behandeld.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich samen met een ander in de periode van 1 maart 2021 tot en met 6 (ter zitting veranderd naar 9) maart 2023 schuldig heeft gemaakt aan de seksuele uitbuiting van [benadeelde] .

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht op grond van de inhoud van het dossier wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich in de periode van 1 maart 2021 tot en met 9 maart 2023 schuldig heeft gemaakt aan seksuele uitbuiting van [benadeelde] , zoals strafbaar gesteld in artikel 273f, eerste lid, sub 1, 4, 6 en 9 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Niet kan worden vastgesteld dat verdachte al bewust in België met [benadeelde] in contact is getreden om haar later gedwongen prostitutiewerkzaamheden te laten verrichten. Verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken van de zinssnede ‘in België’ en van sub 3. Ook is er geen sprake van medeplegen en dient verdachte hiervan eveneens te worden vrijgesproken.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak van het tenlastegelegde feit. Verdachte had een romantische/affectieve relatie met [benadeelde] op grond waarvan zij naar Nederland is gekomen. De verklaringen van [benadeelde] zijn onvoldoende betrouwbaar op relevante onderdelen en zijn niet controleerbaar. Ook bevat het dossier onvoldoende steunbewijs voor deze verklaringen. Enkel de door [benadeelde] afgelegde verklaring bij de rechter-commissaris op 5 september 2023 is betrouwbaar, nu alle procespartijen daar op gelijke processuele voet stonden. Verder kan op grond van het dossier niet worden bewezen dat verdachte [benadeelde] heeft bewogen naar Nederland te komen en dat hij de vooropgestelde bedoeling heeft gehad om van [benadeelde] geldbedragen af te nemen. Er is dan ook geen sprake van feitelijke uitbuiting, noch van het oogmerk van seksuele uitbuiting. Ook de tenlastegelegde periode en het medeplegen kunnen niet wettig en overtuigend worden bewezen.
De verdediging bepleit ten aanzien van het verzoek van de officier van justitie om het proces-verbaal van bevindingen van 30 januari 2024 aan het procesdossier toe te voegen, dat dit een schending van artikel 6 EVRM oplevert, nu dit proces-verbaal tardief en incompleet is en er geen hoor en wederhoor heeft plaatsgevonden. Dit proces-verbaal moet dan ook worden uitgesloten van het bewijs. Indien dit proces-verbaal toch wordt gevoegd aan het dossier, dienen alle verklaringen van [benadeelde] te worden geanalyseerd door een rechtspsycholoog.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Wettelijk kader
Mensenhandel is strafbaar gesteld in artikel 273f Sr. Bij de strafbaarstelling van mensenhandel staat het belang van de betrokken persoon voorop. Dit belang is het behoud van zijn of haar geestelijke en lichamelijke integriteit en persoonlijke vrijheid.
Een wezenlijk, weliswaar soms impliciet, bestanddeel van diverse varianten van mensenhandel is dat sprake moet zijn van uitbuiting. De vraag of – en zo ja, wanneer – sprake is van 'uitbuiting' in de zin van de art. 273f, eerste lid, Sr, is niet in algemene termen te beantwoorden, maar is sterk verweven met de omstandigheden van het geval. Bij de beantwoording van die vraag komt onder meer betekenis toe aan de aard en duur van de tewerkstelling of de te verrichten activiteit, de beperkingen die zij voor de betrokkene meebrengt, en het economisch voordeel dat daarmee door de verdachte wordt behaald. Bij de weging van deze en andere relevante factoren dienen de in de Nederlandse samenleving geldende maatstaven als referentiekader te worden gehanteerd.
Om tot een bewezenverklaring te komen van lid 1 sub 1, 4 en 9 van artikel 273f Sr moet sprake zijn van een gedraging (werven, vervoeren, overbrengen, huisvesten of opnemen) onder uitoefening van dwang, gericht op het bewerkstelligen van sekswerk dan wel op het afstaan van de daardoor verkregen opbrengsten. Die dwang kan onder meer bestaan uit toepassing van geweld of dreiging daarmee, afpersing, fraude, het misbruik maken van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht of het misbruik maken van de kwetsbare positie van die ander. Het ingezette (dwang)middel moet ertoe leiden dat iemand in een uitbuitingssituatie belandt dan wel dat iemand wordt belet zich daaraan te onttrekken. De instemming van de betrokkene met seksuele uitbuiting hoeft niet aan een bewezenverklaring van die uitbuiting in de weg te staan, indien één van voornoemde (dwang)middelen is gebruikt. Artikel 273f lid 1 sub 3 ziet op het aanwerven, meenemen of ontvoeren van betrokkene. Om tot een bewezenverklaring te komen van artikel 273f lid 1 sub 6 moet sprake zijn van het opzettelijk voordeel trekken uit de seksuele uitbuiting. Vereist is dat het opzet is gericht op zowel het voordeel trekken als op de seksuele uitbuiting.
Vastgestelde feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter zitting het volgende vast.
Verdachte en [benadeelde] hebben elkaar in 2020 tijdens hun detentie in Gent leren kennen en kregen een relatie. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij na hun detentieperiode aanvankelijk zorgde voor het inkomen voor hem en [benadeelde] . Van dit geld werd eten, drinken en drugs gekocht. De drugs werden gekocht om in de verslaving van [benadeelde] te voorzien. Verdachte gebruikte wel drugs, maar hij was niet verslaafd hieraan. Verdachte regelde daarnaast woonruimte voor hen in onder meer Gasselte, waarbij hij de huur, de nieuwe meubels en de borg betaalde.
Vervolgens had verdachte in de periode november 2022 tot en met januari 2023 geen werk meer. In die maanden had hij geen inkomen, waardoor zij in geldnood kwamen en hij geen boodschappen kon doen en ook geen drugs meer voor [benadeelde] kon betalen. Om toch aan geld te komen, accepteerde verdachte in die periode dat zij afspraken had met klanten en daarbij ook af en toe de klanten oplichtte door hen te ‘rippen’. Verdachte ontving een deel van het geld dat [benadeelde] hiermee verdiende en hiervan werden boodschappen gedaan. Ook werden van dit geld de drugs voor [benadeelde] gekocht, waardoor zij in haar verslaving kon voorzien. Verdachte bracht haar naar deze afspraken en haalde haar ook weer op. Hoewel [benadeelde] tegen verdachte zei dat zij tijdens deze afspraken enkel massagediensten verzorgde, wist verdachte dat het om seksafspraken ging aangezien ‘hij niet van gisteren is’, zoals hij ter terechtzitting verklaarde. De verklaring van verdachte wordt ondersteund door de verklaring van [getuige 1] (hierna: [getuige 1] ) bij de rechter-commissaris. [getuige 1] verklaart dat hij in ieder geval op 22 november 2022 een seksafspraak had met [benadeelde] waarvoor hij haar heeft betaald en waarbij zij werd gebracht door verdachte. Daarnaast bevestigt [getuige 1] de omstandigheid dat hij een paar keer is afgeperst (oftewel ‘geript’) door [benadeelde] .
Tussenconclusie
Er kan worden vastgesteld dat verdachte in de periode november 2022 tot en met januari 2023 [benadeelde] prostitutiewerkzaamheden liet verrichten om aan geld te komen nu hij geen inkomen meer had. Hij bracht haar naar de seksafspraken en haalde haar op. Ook ontving hij een deel van het door haar verdiende geld en dit werd gebruikt om boodschappen en drugs van te kopen.
Vanaf 2 februari 2023 zat verdachte gedetineerd. Vanaf toen tot en met 9 maart 2023 hebben er vanuit de penitentiaire inrichting verschillende video- en telefoongesprekken plaatsgevonden tussen verdachte en [benadeelde] . Uit de inhoud van deze gesprekken blijkt dat verdachte opdrachten gaf aan [benadeelde] over de hoogte van het geldbedrag dat hij wilde dat [benadeelde] zou verdienen aan klanten. Ook gaf hij opdrachten aan [benadeelde] tot het overmaken van het door haar verdiende geld aan hem en aan anderen. Daarnaast blijkt uit deze gesprekken dat [benadeelde] tijdens deze detentieperiode van verdachte verbleef bij [getuige 2] (hierna: [getuige 2] ) en verdachte haar via [getuige 2] in de gaten hield. Zo heeft verdachte tegen [benadeelde] gezegd dat zij het telefoonnummer van ‘de man’ moet klaarleggen, zodat verdachte hem kan bellen als hij haar niet kan bereiken. De rechtbank begrijpt dat met ‘de man’ [getuige 2] wordt bedoeld. Vervolgens komt tijdens het videogesprek tussen verdachte en [benadeelde] van 20 februari 2023 op enig moment [getuige 2] in beeld, waarop verdachte tegen [getuige 2] zegt dat hij goed op [benadeelde] moet letten of ze goed eet, rust en op tijd naar bed gaat. Ook blijkt uit deze gesprekken dat verdachte [benadeelde] controleerde waar ze was, nu verdachte meermalen aan [benadeelde] heeft gevraagd waarom zij ergens was zonder dat verdachte hiervan af wist.
Dat [benadeelde] tijdens de detentieperiode van verdachte verbleef bij [getuige 2] en daar klanten voor seksafspraken ontving, wordt ondersteund door de verklaring van [getuige 2] . Zo verklaart hij dat [benadeelde] wegens het vastzitten van verdachte bij hem verbleef in de kamer, [benadeelde] tegen hem had gezegd dat ze voor ‘hoer’ speelde, dat de klanten bij hem thuis kwamen en dat hij de televisie niet te hard mocht zetten als er een klant kwam.
Dat [benadeelde] het geld dat zij verdiende met de seksafspraken moest afstaan aan verdachte en verdachte hieraan aldus geld verdiende, wordt onder meer bevestigd door de inhoud van de roze agenda van [benadeelde] waarin zij heeft opgeschreven:
“Die deelt elke fucking cent elke fucking ... (woord niet leesbaar) uit waar ik voor heb gewerkt wat ik zeg maar verdien.”.De rechtbank gaat er vanuit dat met “Die” verdachte wordt bedoeld, nu er geen aanleiding is om te veronderstellen dat hier iemand anders mee wordt bedoeld. Verder gaat de rechtbank ervan uit dat deze notitie ziet op de periode dat verdachte in detentie verbleef, nu uit de rest van de notitie blijkt dat verdachte op het moment van het schrijven ervan was opgepakt. Ook bevat de Huawai telefoon van [getuige 2] een chatgesprek van 25 februari 2023 tussen hem en [benadeelde] waaruit blijkt dat verdachte geld ontving van haar seksafspraken. In dit gesprek vraagt [getuige 2] namelijk aan [benadeelde] of zij geld voor hem heeft nu zij net een klant heeft gehad, waarop [benadeelde] antwoordt dat zij dit geld heeft overgemaakt naar haar vriend, zijnde verdachte.
Tussenconclusie
Naar het oordeel van de rechtbank kan worden vastgesteld dat verdachte in de periode van
2 februari 2023 tot en met 9 maart 2023 in detentie verbleef, [benadeelde] in die periode seksafspraken had in het huis van [getuige 2] , verdachte vanuit de gevangenis opdrachten gaf aan [benadeelde] met betrekking tot het met de seksafspraken verdiende geld, zij een aanzienlijk deel van het door haar verdiende geld moest afstaan aan verdachte en dat verdachte [benadeelde] controleerde via [getuige 2] .
Beoordeling van de vastgestelde feiten en omstandigheden
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte zich met de hiervoor vastgestelde gedragingen schuldig heeft gemaakt aan seksuele uitbuiting als bedoeld in artikel 273f lid 1, sub 1, 3, 4, 6 en 9 Sr.
Artikel 273f lid 1, sub 1, 4 en 6
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte [benadeelde] heeft geworven voor het verrichten van seksuele diensten en heeft vervoerd naar en van seksafspraken. Ook heeft hij haar gehuisvest. [benadeelde] verbleef tijdens de detentie van verdachte bij [getuige 2] , die haar voor hem in de gaten kon houden en in wiens woning zij seksafspraken kon verrichten. Er is dan ook sprake van gedragingen in de zin van sub 1. De rechtbank is van oordeel dat daarbij sprake is van uitoefening van dwang door verdachte, doordat verdachte misbruik heeft gemaakt van uit feitelijke omstandigheden voorvloeiend overwicht. Dit nu [benadeelde] niet over eigen woonruimte beschikte en verdachte daar voor zorgde. Ook beschikte zij niet over haar eigen geld, omdat zij een aanzienlijk deel hiervan aan verdachte moest afstaan. Verdachte heeft tevens misbruik gemaakt van de kwetsbare positie van [benadeelde] doordat zij verslaafd was aan hard drugs. Verdachte heeft met zijn inkomen aanvankelijk de drugs voor haar gekocht en haar daardoor in staat gesteld om drugs te gebruiken. Nadat verdachte geen inkomen meer had om de drugs voor haar te kopen, had zij onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs geen andere keuze dan de seksafspraken te laten plaatsvinden zodat zij van de opbrengsten drugs kon kopen. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het voorgaande tevens het oogmerk van seksuele uitbuiting, zodat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat sprake is van gedragingen, dwangmiddelen en oogmerk van seksuele uitbuiting, zoals vereist in artikel 273f lid 1 sub 1. De omstandigheid dat [benadeelde] mogelijk heeft ingestemd met de prostitutiewerkzaamheden en dus met de uitbuitingssituatie is niet relevant nu door verdachte de in artikel 273f lid 1, sub 1, genoemde dwangmiddelen zijn gebruikt.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat verdachte met voornoemde dwangmiddelen [benadeelde] heeft bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele diensten, zodat de uitbuitingsgedraging als bedoeld in artikel 273 lid 1 sub 4 ook wettig en overtuigend kan worden bewezen. Dit geldt ook voor het tenlastegelegde overtreden van artikel 273f lid 1 sub 6, nu het naar het oordeel van de rechtbank evident is dat verdachte voordeel heeft getrokken uit de seksuele uitbuiting en dat hij hierbij opzet heeft gehad op zowel de seksuele uitbuiting als op het voordeel trekken eruit.
Periode
De rechtbank gaat gelet op de vastgestelde feiten en omstandigheden uit van een periode van 1 november 2022 tot en met 9 maart 2023. Het dossier bevat mede gelet op de wisselende verklaringen van [benadeelde] onvoldoende bewijs voor de periode vóór 1 november 2022.
In de tenlastelegging is als einddatum van de periode 6 maart 2023 opgenomen. De officier van justitie heeft ter zitting te kennen gegeven dat dit een kennelijke verschrijving betreft en dat dit 9 maart 2023 moet zijn. De verdediging heeft hier geen bezwaar tegen gemaakt. De rechtbank gaat er gelet op de inhoud van het dossier ook vanuit dat dit een kennelijke verschrijving betreft en de einddatum van de periode 9 maart 2023 is.
Partiële vrijspraak artikel 273f lid 1, sub 3 en 9 en medeplegen
De rechtbank spreekt verdachte vrij van het tenlastegelegde onder sub 3, nu het dossier geen aanknopingspunten bevat dat verdachte [benadeelde] in België heeft aangeworven, uit België medegenomen of ontvoerd ten behoeve van het verrichten van seksuele handelingen.
Ook spreekt de rechtbank verdachte vrij van het tenlastegelegde onder sub 9. De rechtbank kan mogelijk komen tot een bewezenverklaring hiervan, maar het verwijt dat verdachte onder sub 9 wordt gemaakt valt naar het oordeel van de rechtbank onder het reeds bewezenverklaarde onder sub 6.
Tevens wordt verdachte vrijgesproken van het medeplegen, nu het dossier geen aanknopingspunten bevat dat verdachte het feit samen met een ander heeft begaan.
Conclusie
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich in de periode van 1 november 2022 tot en met 9 maart 2023 schuldig heeft gemaakt aan seksuele uitbuiting van [benadeelde] in de zin van artikel 273f, eerste lid, sub 1, 4 en 6 Sr.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
in de periode van 1 november 2022 tot en met 9 maart 2023 in
Nederland
A)
[benadeelde] (geboren [geboortedag 2] 2000) door misbruik van uit feitelijke omstandigheden
voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie heeft geworven, vervoerd en gehuisvest met het oogmerk van seksuele uitbuiting van die [benadeelde]
(sub 1°)
en heeft met een van de onder sub 1 genoemde middelen bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van diensten van seksuele aard
(sub 4°)
en
B)
opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de seksuele
uitbuiting van die ander, te weten [benadeelde] (geboren [geboortedag 2]
2000) ( sub 6°) immers heeft hij verdachte
- die [benadeelde] in staat gesteld om drugs te gebruiken en
- die [benadeelde] prostitutiewerk laten verrichten en
- die [benadeelde] met de auto vervoerd van en naar seks afspraken en in relatie tot seks afspraken en
- die [benadeelde] aangestuurd en opdrachten gegeven in verband met de prostitutiewerkzaamheden en/of de inkomsten daaruit en
- emotionele druk op die [benadeelde] uitgeoefend (zodat zij geen andere keus had dan
prostitutiewerkzaamheden te (blijven) verrichten) en
- die [benadeelde] vanuit de gevangenis gebeld en opgedragen/opgelegd om prostitutiewerkzaamheden te blijven verrichten en het daarmee verdiende geld naar hem, verdachte over te maken en
- een (aanzienlijk) gedeelte van de door [benadeelde] verdiende gelden ontvangen.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 48 maanden met aftrek van het voorarrest. Hierbij is rekening gehouden met de aanzienlijke periode van drie jaar dat het feit heeft plaatsgevonden. Zij vordert tevens een vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 38v Sr, te weten een contactverbod met [benadeelde] voor een periode van vijf jaar, met een vervangende hechtenis van twee weken per keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan en met een maximale duur van zes maanden. De officier van justitie verzoekt de rechtbank om te bepalen dat de vrijheidsbeperkende maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Mocht de rechtbank komen tot een veroordeling voor het door verdachte vervoeren van [benadeelde] , dan zou dit gelet op vergelijkbare zaken kunnen leiden tot maximaal een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest. Eventueel kan een voorwaardelijk strafdeel worden opgelegd, waaraan het contactverbod met [benadeelde] kan worden gekoppeld.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan seksuele uitbuiting van [benadeelde] . Gedurende een periode van ongeveer vier maanden heeft zij betaalde seksafspraken gehad met meerdere mannen. Verdachte vervoerde haar naar en van deze afspraken. Toen verdachte vervolgens in de gevangenis zat, verbleef [benadeelde] op een plek waar verdachte haar in de gaten kon houden en bleef hij haar opdrachten geven met betrekking tot het hebben van betaalde seksafspraken met mannen. Van het geld dat [benadeelde] met deze afspraken verdiende, heeft verdachte een aanzienlijk deel ontvangen. Gedurende de gehele periode heeft verdachte emotionele druk uitgeoefend op [benadeelde] , zodat zij geen andere keuze had dan de prostitutiewerkzaamheden te blijven verrichten. Ook heeft verdachte [benadeelde] in staat gesteld om drugs te gebruiken.
De rechtbank neemt het verdachte zeer kwalijk dat hij wist dat [benadeelde] zich in een kwetsbare en afhankelijke positie bevond, nu zij verslaafd was aan drugs, niet beschikte over eigen woonruimte, geen familie had in Nederland en door hem geen volledige beschikking had over haar geld. Verdachte heeft hier misbruik van gemaakt en uit financieel gewin gehandeld.
Met zijn handelen heeft verdachte een zeer ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van [benadeelde] . Deze gevolgen zijn door middel van haar schriftelijke slachtofferverklaring op indringende wijze naar voren gebracht.
Naar het oordeel van de rechtbank is gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde feit een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van enige duur op zijn plaats. De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen gevangenisstraf aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Naar het oordeel van de rechtbank valt het bewezenverklaarde feit gelet op de gegeven omstandigheden in categorie II van deze oriëntatiepunten.
De rechtbank ziet aanleiding om een deel van de straf voorwaardelijk op te leggen. Verdachte heeft op geen enkele manier verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen. Hij lijkt de ernst van zijn handelen niet in te zien en hij lijkt dan ook niet te begrijpen waarom de door hem gepleegde handelingen strafbaar zijn en dus niet mogen. De rechtbank acht dit mede gelet op de toekomst zeer zorgelijk. Met deze voorwaardelijke straf wordt beoogd verdachte ervan te weerhouden opnieuw dergelijke strafbare feiten te plegen.
Gelet op al het voorgaande, zal de rechtbank aan verdachte opleggen een gevangenisstraf voor de duur van zestien maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
Daarnaast legt de rechtbank op een maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr. Zij zal deze maatregel opleggen in de vorm van een contactverbod ten aanzien van [benadeelde] . De rechtbank is van oordeel dat een contactverbod noodzakelijk is ter voorkoming van strafbare feiten en ter bescherming van [benadeelde] en daarmee tevens de maatschappij. Deze maatregel zal worden opgelegd voor de duur van drie jaar. De rechtbank beveelt daarbij dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van één week voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van zes maanden. Dit contactverbod houdt in dat verdachte niet zelf contact mag opnemen met [benadeelde] , hij ook niet via anderen met haar contact mag opnemen en dat indien [benadeelde] uit zichzelf contact opneemt met verdachte, hij dit te allen tijde moet afhouden.
Tevens zal de rechtbank bevelen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt of zich belastend gedraagt jegens [benadeelde] . Gebleken is dat verdachte ondanks herhaaldelijke verzoeken van [benadeelde] tot op de dag van vandaag niet is gestopt met het zoeken van (indirect) contact met [benadeelde] .
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [benadeelde] vordert een schadevergoeding van € 20.345,60. Dit bedrag bestaat uit € 345,60 aan materiële schade bestaande uit tandartskosten en € 20.000,00 aan immateriële schade bestaande uit smartengeld.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het aan hem tenlastegelegde feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Materiële schade
De rechtbank wijst de gevorderde materiële schadevergoeding af. Naar het oordeel van de rechtbank ontbreekt het verband tussen het bewezenverklaarde handelen van de verdachte en de door de benadeelde partij gevorderde tandartskosten.
Immateriële schade
De benadeelde heeft aangevoerd dat zij nadelige (psychische) gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank brengt de aard en de ernst van de normschending door verdachte mee dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in zijn eer of goede naam. Dit betekent dat een vergoeding van de immateriële schade op zijn plaats is. Gelet op de aard en ernst van het feit, de duur van de bewezenverklaarde periode en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank vergoeding door verdachte van een bedrag van € 4.000,00 billijk. Dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 maart 2023. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering voor zover deze het toegewezen bedrag overstijgt. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal met betrekking tot het toegekende bedrag van de vordering de schadevergoedingsmaatregel opleggen. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.Het beslag

8.1
De verbeurdverklaring
De rechtbank acht het in de beslissing genoemde in beslag genomen telefoontoestel vatbaar voor verbeurdverklaring.
8.2
De teruggave aan rechthebbenden
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen bankpas aan de rechthebbende [naam] .
Daarnaast zal de rechtbank de teruggave gelasten van het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen geldbedrag van € 2.340,60 aan [benadeelde] . Door de verdediging is bepleit dat dit geldbedrag van de moeder van verdachte is, maar dit is onvoldoende onderbouwd. Het geldbedrag is onder [benadeelde] in beslag genomen en naar het oordeel van de rechtbank moet [benadeelde] redelijkerwijs als rechthebbende worden aangemerkt.
8.3
De bewaring ten behoeve van de rechthebbende
De rechtbank zal de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen computer van het merk Asus, aangezien thans niemand als rechthebbende kan worden aangemerkt.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36f en 273f van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
mensenhandel;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van zestien maanden, waarvan vier voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Maatregel contactverbod
- legt op de maatregel dat verdachte voor de duur van
drie jaar op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met:
[benadeelde]
, geboren op [geboortedag 2] 2000;
-beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt
één week voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van zes maanden;
- bepaalt dat toepassing van de vervangende hechtenis de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet opheft;
-beveelt dat de opgelegde maatregel
dadelijk uitvoerbaaris omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen en/of zich belastend zal gedragen jegens voornoemde personen;
Beslag
- verklaart verbeurd het inbeslaggenomen voorwerp, te weten:
* 1 STK Telefoontoestel (omschrijving: G2566571, merk: Apple);
- gelast de teruggave aan [naam] van het inbeslaggenomen voorwerp, te weten:
* 1 STK Bankpas (Omschrijving: G_761931, oranje, merk: ING);
- gelast de teruggave aan [benadeelde] van het inbeslaggenomen geldbedrag, te weten:
* 2340,6 EUR IBN 02-03-2023;
- gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van het inbeslaggenomen voorwerp, te weten:
* 1 STK Computer (Omschrijving: G2541635, serienummer: [serienummer] , Grijs, merk: Asus);
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[benadeelde] van
€ 4.000,00aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 maart 2023 tot aan de dag der voldoening;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de gevorderde immateriële schade niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- wijst de vordering af ten aanzien van de materiële kosten (€ 345,60);
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [benadeelde] ,
€ 4.000,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 maart 2023 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 50 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- heft het bevel tot voorlopige hechtenis op met ingang van de dag dat het voorarrest gelijk is aan het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde straf.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.M. Brouwer, voorzitter, mr. S.W.M. Speekenbrink en
mr. J. van Riet, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.B.H. van Overveld, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 16 februari 2024.
Mrs. Speekenbrink en Van Riet zijn niet in de gelegenheid om dit vonnis mede te ondertekenen.