4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Wettelijk kader
Mensenhandel is strafbaar gesteld in artikel 273f Sr. Bij de strafbaarstelling van mensenhandel staat het belang van de betrokken persoon voorop. Dit belang is het behoud van zijn of haar geestelijke en lichamelijke integriteit en persoonlijke vrijheid.
Een wezenlijk, weliswaar soms impliciet, bestanddeel van diverse varianten van mensenhandel is dat sprake moet zijn van uitbuiting. De vraag of – en zo ja, wanneer – sprake is van 'uitbuiting' in de zin van de art. 273f, eerste lid, Sr, is niet in algemene termen te beantwoorden, maar is sterk verweven met de omstandigheden van het geval. Bij de beantwoording van die vraag komt onder meer betekenis toe aan de aard en duur van de tewerkstelling of de te verrichten activiteit, de beperkingen die zij voor de betrokkene meebrengt, en het economisch voordeel dat daarmee door de verdachte wordt behaald. Bij de weging van deze en andere relevante factoren dienen de in de Nederlandse samenleving geldende maatstaven als referentiekader te worden gehanteerd.
Om tot een bewezenverklaring te komen van lid 1 sub 1, 4 en 9 van artikel 273f Sr moet sprake zijn van een gedraging (werven, vervoeren, overbrengen, huisvesten of opnemen) onder uitoefening van dwang, gericht op het bewerkstelligen van sekswerk dan wel op het afstaan van de daardoor verkregen opbrengsten. Die dwang kan onder meer bestaan uit toepassing van geweld of dreiging daarmee, afpersing, fraude, het misbruik maken van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht of het misbruik maken van de kwetsbare positie van die ander. Het ingezette (dwang)middel moet ertoe leiden dat iemand in een uitbuitingssituatie belandt dan wel dat iemand wordt belet zich daaraan te onttrekken. De instemming van de betrokkene met seksuele uitbuiting hoeft niet aan een bewezenverklaring van die uitbuiting in de weg te staan, indien één van voornoemde (dwang)middelen is gebruikt. Artikel 273f lid 1 sub 3 ziet op het aanwerven, meenemen of ontvoeren van betrokkene. Om tot een bewezenverklaring te komen van artikel 273f lid 1 sub 6 moet sprake zijn van het opzettelijk voordeel trekken uit de seksuele uitbuiting. Vereist is dat het opzet is gericht op zowel het voordeel trekken als op de seksuele uitbuiting.
Vastgestelde feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter zitting het volgende vast.
Verdachte en [benadeelde] hebben elkaar in 2020 tijdens hun detentie in Gent leren kennen en kregen een relatie. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij na hun detentieperiode aanvankelijk zorgde voor het inkomen voor hem en [benadeelde] . Van dit geld werd eten, drinken en drugs gekocht. De drugs werden gekocht om in de verslaving van [benadeelde] te voorzien. Verdachte gebruikte wel drugs, maar hij was niet verslaafd hieraan. Verdachte regelde daarnaast woonruimte voor hen in onder meer Gasselte, waarbij hij de huur, de nieuwe meubels en de borg betaalde.
Vervolgens had verdachte in de periode november 2022 tot en met januari 2023 geen werk meer. In die maanden had hij geen inkomen, waardoor zij in geldnood kwamen en hij geen boodschappen kon doen en ook geen drugs meer voor [benadeelde] kon betalen. Om toch aan geld te komen, accepteerde verdachte in die periode dat zij afspraken had met klanten en daarbij ook af en toe de klanten oplichtte door hen te ‘rippen’. Verdachte ontving een deel van het geld dat [benadeelde] hiermee verdiende en hiervan werden boodschappen gedaan. Ook werden van dit geld de drugs voor [benadeelde] gekocht, waardoor zij in haar verslaving kon voorzien. Verdachte bracht haar naar deze afspraken en haalde haar ook weer op. Hoewel [benadeelde] tegen verdachte zei dat zij tijdens deze afspraken enkel massagediensten verzorgde, wist verdachte dat het om seksafspraken ging aangezien ‘hij niet van gisteren is’, zoals hij ter terechtzitting verklaarde. De verklaring van verdachte wordt ondersteund door de verklaring van [getuige 1] (hierna: [getuige 1] ) bij de rechter-commissaris. [getuige 1] verklaart dat hij in ieder geval op 22 november 2022 een seksafspraak had met [benadeelde] waarvoor hij haar heeft betaald en waarbij zij werd gebracht door verdachte. Daarnaast bevestigt [getuige 1] de omstandigheid dat hij een paar keer is afgeperst (oftewel ‘geript’) door [benadeelde] .
Tussenconclusie
Er kan worden vastgesteld dat verdachte in de periode november 2022 tot en met januari 2023 [benadeelde] prostitutiewerkzaamheden liet verrichten om aan geld te komen nu hij geen inkomen meer had. Hij bracht haar naar de seksafspraken en haalde haar op. Ook ontving hij een deel van het door haar verdiende geld en dit werd gebruikt om boodschappen en drugs van te kopen.
Vanaf 2 februari 2023 zat verdachte gedetineerd. Vanaf toen tot en met 9 maart 2023 hebben er vanuit de penitentiaire inrichting verschillende video- en telefoongesprekken plaatsgevonden tussen verdachte en [benadeelde] . Uit de inhoud van deze gesprekken blijkt dat verdachte opdrachten gaf aan [benadeelde] over de hoogte van het geldbedrag dat hij wilde dat [benadeelde] zou verdienen aan klanten. Ook gaf hij opdrachten aan [benadeelde] tot het overmaken van het door haar verdiende geld aan hem en aan anderen. Daarnaast blijkt uit deze gesprekken dat [benadeelde] tijdens deze detentieperiode van verdachte verbleef bij [getuige 2] (hierna: [getuige 2] ) en verdachte haar via [getuige 2] in de gaten hield. Zo heeft verdachte tegen [benadeelde] gezegd dat zij het telefoonnummer van ‘de man’ moet klaarleggen, zodat verdachte hem kan bellen als hij haar niet kan bereiken. De rechtbank begrijpt dat met ‘de man’ [getuige 2] wordt bedoeld. Vervolgens komt tijdens het videogesprek tussen verdachte en [benadeelde] van 20 februari 2023 op enig moment [getuige 2] in beeld, waarop verdachte tegen [getuige 2] zegt dat hij goed op [benadeelde] moet letten of ze goed eet, rust en op tijd naar bed gaat. Ook blijkt uit deze gesprekken dat verdachte [benadeelde] controleerde waar ze was, nu verdachte meermalen aan [benadeelde] heeft gevraagd waarom zij ergens was zonder dat verdachte hiervan af wist.
Dat [benadeelde] tijdens de detentieperiode van verdachte verbleef bij [getuige 2] en daar klanten voor seksafspraken ontving, wordt ondersteund door de verklaring van [getuige 2] . Zo verklaart hij dat [benadeelde] wegens het vastzitten van verdachte bij hem verbleef in de kamer, [benadeelde] tegen hem had gezegd dat ze voor ‘hoer’ speelde, dat de klanten bij hem thuis kwamen en dat hij de televisie niet te hard mocht zetten als er een klant kwam.
Dat [benadeelde] het geld dat zij verdiende met de seksafspraken moest afstaan aan verdachte en verdachte hieraan aldus geld verdiende, wordt onder meer bevestigd door de inhoud van de roze agenda van [benadeelde] waarin zij heeft opgeschreven:
“Die deelt elke fucking cent elke fucking ... (woord niet leesbaar) uit waar ik voor heb gewerkt wat ik zeg maar verdien.”.De rechtbank gaat er vanuit dat met “Die” verdachte wordt bedoeld, nu er geen aanleiding is om te veronderstellen dat hier iemand anders mee wordt bedoeld. Verder gaat de rechtbank ervan uit dat deze notitie ziet op de periode dat verdachte in detentie verbleef, nu uit de rest van de notitie blijkt dat verdachte op het moment van het schrijven ervan was opgepakt. Ook bevat de Huawai telefoon van [getuige 2] een chatgesprek van 25 februari 2023 tussen hem en [benadeelde] waaruit blijkt dat verdachte geld ontving van haar seksafspraken. In dit gesprek vraagt [getuige 2] namelijk aan [benadeelde] of zij geld voor hem heeft nu zij net een klant heeft gehad, waarop [benadeelde] antwoordt dat zij dit geld heeft overgemaakt naar haar vriend, zijnde verdachte.
Tussenconclusie
Naar het oordeel van de rechtbank kan worden vastgesteld dat verdachte in de periode van
2 februari 2023 tot en met 9 maart 2023 in detentie verbleef, [benadeelde] in die periode seksafspraken had in het huis van [getuige 2] , verdachte vanuit de gevangenis opdrachten gaf aan [benadeelde] met betrekking tot het met de seksafspraken verdiende geld, zij een aanzienlijk deel van het door haar verdiende geld moest afstaan aan verdachte en dat verdachte [benadeelde] controleerde via [getuige 2] .
Beoordeling van de vastgestelde feiten en omstandigheden
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte zich met de hiervoor vastgestelde gedragingen schuldig heeft gemaakt aan seksuele uitbuiting als bedoeld in artikel 273f lid 1, sub 1, 3, 4, 6 en 9 Sr.
Artikel 273f lid 1, sub 1, 4 en 6
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte [benadeelde] heeft geworven voor het verrichten van seksuele diensten en heeft vervoerd naar en van seksafspraken. Ook heeft hij haar gehuisvest. [benadeelde] verbleef tijdens de detentie van verdachte bij [getuige 2] , die haar voor hem in de gaten kon houden en in wiens woning zij seksafspraken kon verrichten. Er is dan ook sprake van gedragingen in de zin van sub 1. De rechtbank is van oordeel dat daarbij sprake is van uitoefening van dwang door verdachte, doordat verdachte misbruik heeft gemaakt van uit feitelijke omstandigheden voorvloeiend overwicht. Dit nu [benadeelde] niet over eigen woonruimte beschikte en verdachte daar voor zorgde. Ook beschikte zij niet over haar eigen geld, omdat zij een aanzienlijk deel hiervan aan verdachte moest afstaan. Verdachte heeft tevens misbruik gemaakt van de kwetsbare positie van [benadeelde] doordat zij verslaafd was aan hard drugs. Verdachte heeft met zijn inkomen aanvankelijk de drugs voor haar gekocht en haar daardoor in staat gesteld om drugs te gebruiken. Nadat verdachte geen inkomen meer had om de drugs voor haar te kopen, had zij onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs geen andere keuze dan de seksafspraken te laten plaatsvinden zodat zij van de opbrengsten drugs kon kopen. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het voorgaande tevens het oogmerk van seksuele uitbuiting, zodat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat sprake is van gedragingen, dwangmiddelen en oogmerk van seksuele uitbuiting, zoals vereist in artikel 273f lid 1 sub 1. De omstandigheid dat [benadeelde] mogelijk heeft ingestemd met de prostitutiewerkzaamheden en dus met de uitbuitingssituatie is niet relevant nu door verdachte de in artikel 273f lid 1, sub 1, genoemde dwangmiddelen zijn gebruikt.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat verdachte met voornoemde dwangmiddelen [benadeelde] heeft bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele diensten, zodat de uitbuitingsgedraging als bedoeld in artikel 273 lid 1 sub 4 ook wettig en overtuigend kan worden bewezen. Dit geldt ook voor het tenlastegelegde overtreden van artikel 273f lid 1 sub 6, nu het naar het oordeel van de rechtbank evident is dat verdachte voordeel heeft getrokken uit de seksuele uitbuiting en dat hij hierbij opzet heeft gehad op zowel de seksuele uitbuiting als op het voordeel trekken eruit.
Periode
De rechtbank gaat gelet op de vastgestelde feiten en omstandigheden uit van een periode van 1 november 2022 tot en met 9 maart 2023. Het dossier bevat mede gelet op de wisselende verklaringen van [benadeelde] onvoldoende bewijs voor de periode vóór 1 november 2022.
In de tenlastelegging is als einddatum van de periode 6 maart 2023 opgenomen. De officier van justitie heeft ter zitting te kennen gegeven dat dit een kennelijke verschrijving betreft en dat dit 9 maart 2023 moet zijn. De verdediging heeft hier geen bezwaar tegen gemaakt. De rechtbank gaat er gelet op de inhoud van het dossier ook vanuit dat dit een kennelijke verschrijving betreft en de einddatum van de periode 9 maart 2023 is.
Partiële vrijspraak artikel 273f lid 1, sub 3 en 9 en medeplegen
De rechtbank spreekt verdachte vrij van het tenlastegelegde onder sub 3, nu het dossier geen aanknopingspunten bevat dat verdachte [benadeelde] in België heeft aangeworven, uit België medegenomen of ontvoerd ten behoeve van het verrichten van seksuele handelingen.
Ook spreekt de rechtbank verdachte vrij van het tenlastegelegde onder sub 9. De rechtbank kan mogelijk komen tot een bewezenverklaring hiervan, maar het verwijt dat verdachte onder sub 9 wordt gemaakt valt naar het oordeel van de rechtbank onder het reeds bewezenverklaarde onder sub 6.
Tevens wordt verdachte vrijgesproken van het medeplegen, nu het dossier geen aanknopingspunten bevat dat verdachte het feit samen met een ander heeft begaan.
Conclusie
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich in de periode van 1 november 2022 tot en met 9 maart 2023 schuldig heeft gemaakt aan seksuele uitbuiting van [benadeelde] in de zin van artikel 273f, eerste lid, sub 1, 4 en 6 Sr.