ECLI:NL:RBZWB:2024:9376

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 december 2024
Publicatiedatum
28 januari 2025
Zaaknummer
11047592 \ CV EXPL 24-1270
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • Borm
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van overeenkomst wegens tekortkoming in nakoming bij levering en plaatsing van kozijnen

In deze civiele zaak, behandeld door de Kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, heeft eiser, een Belgische consument, een overeenkomst gesloten met gedaagde voor de levering en plaatsing van kozijnen. Eiser heeft de overeenkomst ontbonden omdat de kozijnen niet zijn geplaatst, wat volgens hem een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst vormt. Eiser vordert terugbetaling van de aanneemsom van € 19.360,00, schadevergoeding voor extra kosten en buitengerechtelijke incassokosten. Gedaagde heeft de tekortkoming betwist en stelt dat de plaatsing niet onderdeel uitmaakte van de overeenkomst. De kantonrechter oordeelt dat de tekortkoming van gedaagde de ontbinding van de overeenkomst rechtvaardigt. Eiser heeft recht op terugbetaling van de aanneemsom en schadevergoeding voor de extra kosten die hij heeft moeten maken om de kozijnen door een ander te laten plaatsen. De kantonrechter wijst de vorderingen van eiser toe, inclusief de wettelijke rente en de proceskosten. De uitspraak is gedaan op 18 december 2024.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Bergen op Zoom
Zaaknummer: 11047592 \ CV EXPL 24-1270
Vonnis van 18 december 2024
in de zaak van
[eiser],
te [plaats 1] (België),
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. S.H.M. van den Elsen,
tegen
[persoon] , H.O.D.N. [gedaagde],
te [plaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. T.H.J. van Beek.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 24 juli 2024 met de daarin genoemde processtukken;
- de akte overlegging producties aan de zijde van [eiser] ;
- de mondelinge behandeling van 21 oktober 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt;
- de spreekaantekeningen die op de mondelinge behandeling door mr. Van den Elsen en mr. Van Beek zijn voorgedragen. Mr. Van den Elsen heeft de spreekaantekeningen ter zitting overgelegd. Mr. Van Beek heeft de spreekaantekeningen nagezonden;
- de gelijkluidende verzoeken van partijen om vonnis te wijzen.
1.2.
[gedaagde] is niet in persoon op de mondelinge behandeling verschenen. Zijn gemachtigde, mr. Van Beek, heeft telefonisch aan de mondelinge behandeling deelgenomen.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] heeft op 13 juni 2022 van een andere aannemer, [de aannemer] , een offerte ontvangen voor de levering en plaatsing van kozijnen voor zijn woning en daaraan grenzende kapsalon voor een bedrag van € 23.031,00 inclusief btw.
2.2.
Vervolgens heeft [eiser] een offerte opgevraagd bij [gedaagde] . [gedaagde] heeft op 4 januari 2023 een bedrag van € 19.360,00 inclusief btw geoffreerd. Hierop wordt verder vermeld dat de realisatietermijn nog moet worden vastgesteld. [eiser] heeft de offerte geaccepteerd en de aanneemsom voldaan.
2.3.
Op 18 april 2023 heeft [eiser] een e-mail verstuurd naar [gedaagde] waarin hij heeft geklaagd dat de levering niet compleet is, dat deze te laat is en dat de geleverde kozijnen niet in orde zijn.
2.4.
De gemachtigde van [eiser] heeft [gedaagde] bij brief van 27 december 2023 aangemaand tot nakoming van zijn verplichtingen. Voor het geval dat [gedaagde] niet aan deze aanmaning zou voldoen, heeft [eiser] de overeenkomst tussen partijen in diezelfde brief voor alsdan ontbonden wegens wanprestatie. In dat kader heeft [eiser] [gedaagde] ook aangemaand tot terugbetaling van de aanneemsom van € 19.360,00. [gedaagde] heeft geen gehoor gegeven aan de aanmaningen.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – samengevat – om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde] te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen de aanneemsom van € 19.360,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 30 januari 2024 tot aan de dag van algehele voldoening;
II. [gedaagde] te veroordelen om de eerder door hem aan [eiser] geleverde zaken binnen zeven dagen na de datum van dit vonnis terug te nemen, op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag dat [gedaagde] daarmee in gebreke blijft, met een maximum van € 30.000,00;
III. [gedaagde] te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen de buitengerechtelijke incassokosten van € 967,50;
IV. te verklaren voor recht dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de schade die [eiser] als gevolg van het toerekenbare tekortschieten van [gedaagde] heeft geleden, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
V. [gedaagde] te veroordelen in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover voor zover deze niet binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis zijn voldaan.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat hij de overeenkomst met [gedaagde] heeft ontbonden wegens een tekortkoming van [gedaagde] in de nakoming daarvan, waardoor [gedaagde] gehouden is om de aanneemsom van € 19.360,00 terug te betalen. Verder stelt [eiser] dat hij door de wanprestatie schade heeft geleden die [gedaagde] aan hem moet vergoeden. Die schade bestaat uit de extra kosten die hij moet maken om de werkzaamheden door een ander te laten uitvoeren en de misgelopen huurinkomsten uit de kapsalon. De hoogte van de schade moet nog worden bepaald. [eiser] heeft ook kosten gemaakt om zijn vorderingen buiten rechte te verhalen. Die kosten komen eveneens voor vergoeding in aanmerking.
3.3.
[gedaagde] is het niet eens met de vorderingen en de daarvoor aangevoerde gronden.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Welke rechter is bevoegd om deze zaak te behandelen?
4.1.
Omdat [eiser] woonachtig is in België, heeft deze zaak een internationaal karakter. Dit houdt in dat de kantonrechter ambtshalve de vraag moet beantwoorden of de Nederlandse rechter bevoegd is om deze zaak te behandelen. De kantonrechter beantwoordt deze vraag bevestigend. Nu [gedaagde] in Nederland woont/gevestigd is, is de Nederlandse rechter op grond van artikel 4 lid 1 van de Brussel I bis-Verordening bevoegd om van deze zaak kennis te nemen.
Welk recht moet op deze zaak worden toegepast?
4.2.
Verder is van belang welk recht op deze zaak van toepassing is. De kantonrechter moet dit bepalen aan de hand van de toepasselijke Rome I-Verordening. Op basis van de verklaringen over en weer ter zitting stelt de kantonrechter vast dat partijen ervoor kiezen het Nederlandse recht op hun geschil toe te passen, zodat de kantonrechter deze zaak op grond van artikel 3 lid 1 van de Rome I-Verordening naar Nederlands recht zal beoordelen.
Is de kantonrechter bevoegd om over de vorderingen te oordelen?
4.3.
De totale waarde van alle vorderingen tezamen is onbepaald, maar op basis van de toelichting van [eiser] op de schade waarvoor hij [gedaagde] aansprakelijk houdt, neemt de kantonrechter aan dat deze totale waarde de competentiegrens van € 25.000,00 overschrijdt. Zij ontleent haar bevoegdheid in dit geval echter aan artikel 93 onder c Rv. Tussen partijen is sprake van een gemengde overeenkomst, bestaande uit een deel ‘koop’ en een deel ‘aanneming van werk’. Bij het aangaan van de koopovereenkomst heeft [eiser] gehandeld in de hoedanigheid van consument, dus niet handelend in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf. Dit betekent dat de kantonrechter bevoegd is om alle vorderingen van [eiser] inhoudelijk te behandelen.
Onder welke voorwaarden kan een overeenkomst rechtsgeldig worden ontbonden?
4.4.
De bevoegdheid tot ontbinding ontstaat op grond van artikel 6:265 lid 1 BW als de andere partij tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de overeenkomst. Er geldt een uitzondering in het geval de tekortkoming van zodanig bijzondere aard of geringe betekenis is dat deze de ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Indien de andere partij de overeenkomst nog kan nakomen, is voor ontbinding verder vereist dat de schuldenaar in verzuim is (artikel 6:265 lid 2 BW). [eiser] is degene die, zo nodig, de bewijslast draagt van de feiten die hij in het kader van de ontbinding heeft aangevoerd.
Is sprake van een tekortkoming in de nakoming door [gedaagde] ?
4.5.
Ten aanzien van de tekortkoming stelt [eiser] in het kort dat de geleverde kozijnen gebrekkig zijn en dat [gedaagde] de kozijnen niet heeft geplaatst, terwijl dit volgens [eiser] wel onderdeel uitmaakt van de overeenkomst. [eiser] verklaart over dat laatste punt dat hij met [gedaagde] heeft besproken dat hij zijn kozijnen wilde laten vervangen en dat hij al een offerte had ontvangen van [de aannemer] . Daarop heeft [gedaagde] aangegeven dat hij de kozijnen goedkoper kon leveren, waarna [eiser] de offerte van [de aannemer] naar [gedaagde] heeft verstuurd. De uiteindelijke offerte van [gedaagde] viel ook daadwerkelijk lager uit dan die van [de aannemer] . Als het plaatsen van de kozijnen niet bij de prijs van € 19.360,00 is inbegrepen, dan is [gedaagde] echter helemaal niet goedkoper dan [de aannemer] , aldus [eiser] . Daarnaast stelt [eiser] dat hij helemaal niets aan de kozijnen heeft als deze niet ook worden geplaatst. Over het feit dat op de offerte van [gedaagde] wordt vermeld dat de realisatietermijn nog bepaald moet worden, verklaart [eiser] dat [gedaagde] deze nog niet kon bepalen, omdat deze afhankelijk was van het (nog onzekere) moment van levering van de kozijnen. Volgens [eiser] hebben partijen wel besproken dat [gedaagde] de kozijnen binnen een week na levering zou plaatsen. [gedaagde] heeft, bij conclusie van antwoord, tegen de stellingen van [eiser] aangevoerd dat hij tegen [eiser] heeft gezegd dat hij de kozijnen alleen zou plaatsen als hij daar tijd voor had. Het plaatsen van de kozijnen maakt volgens hem dus geen onderdeel uit van de overeenkomst, omdat hij op dat punt een voorbehoud heeft gemaakt. Daarom heeft hij naar eigen zeggen in de offerte ook geen realisatietermijn bepaald.
4.6.
[gedaagde] , die niet in persoon bij de mondelinge behandeling aanwezig was, heeft niet weersproken dat [eiser] de offerte van [de aannemer] met hem heeft besproken, dat hij heeft gezegd dat hij goedkoper was dan [de aannemer] en dat hij de offerte van [de aannemer] doorgestuurd heeft gekregen. [eiser] mocht er onder deze omstandigheden van uitgaan dat hij een offerte van [gedaagde] zou ontvangen die gebaseerd was op dezelfde uitgangspunten als de offerte van [de aannemer] , in dit geval het leveren én plaatsen van de kozijnen. Met die offerte heeft [eiser] vervolgens ingestemd, waarmee tussen partijen een overeenkomst tot stand is gekomen van die strekking. Zelfs als [gedaagde] tegen [eiser] zou hebben gezegd dat hij de kozijnen alleen zou plaatsen als hij daar tijd voor had – wat door [eiser] wordt betwist – dan had [gedaagde] dat voorbehoud ook duidelijk in de offerte moeten opnemen. De opmerking dat de realisatietermijn nog bepaald moet worden, is wat dat betreft te vaag.
4.7.
[gedaagde] heeft de kozijnen niet geplaatst, terwijl hiervoor is vastgesteld dat plaatsing wel onderdeel uitmaakt van de overeenkomst. Er is dus sprake van een tekortkoming in de nakoming, zodat [eiser] in beginsel bevoegd is om de overeenkomst te ontbinden. [gedaagde] heeft tegen de ontbinding echter ook nog aangevoerd dat de tekortkomingen niet van zodanige aard zijn dat deze de ontbinding van de overeenkomst rechtvaardigen. Daarin volgt de kantonrechter hem niet. Het plaatsen van de kozijnen maakt immers een wezenlijk onderdeel uit van de overeenkomst. Tussen partijen staat verder niet ter discussie dat [gedaagde] in verzuim was op het moment dat [eiser] de overeenkomst in de brief van 27 december 2023 heeft ontbonden.
Wat betekent het voorgaande voor de vorderingen onder I en II?
4.8.
Gelet op het voorgaande concludeert de kantonrechter dat [eiser] de overeenkomst tussen partijen op 27 december 2023 rechtsgeldig heeft ontbonden. Als gevolg van de ontbinding zijn tussen partijen over en weer ongedaanmakingsverplichtingen ontstaan (artikel 6:271 BW). Voor zover sprake is geweest van maatwerk en [gedaagde] de kozijnen om die reden niet aan een ander kan doorverkopen, zoals hij heeft betoogd, staat dat niet aan de mogelijkheid tot ongedaanmaking van de levering van de kozijnen in de weg. Deze omstandigheid komt bovendien voor zijn eigen rekening en risico als verkoper/aannemer. Op grond hiervan zullen de vorderingen tot (terug)betaling van de aanneemsom van € 19.360,00 en terugname van de geleverde zaken worden toegewezen.
4.9.
Er is door [gedaagde] geen afzonderlijk verweer gevoerd tegen de dwangsom die [eiser] heeft gevorderd voor het geval dat [gedaagde] de geleverde zaken niet terugneemt. Deze vordering wordt daarom eveneens toegewezen, met dien verstande dat de kantonrechter aanleiding ziet deze in hoogte te beperken. Daarnaast zal de termijn worden verruimd waarbinnen [gedaagde] de geleverde zaken kan terugnemen zonder een dwangsom verschuldigd te zijn.
Is verwijzing naar de schadestaatprocedure gevorderd en welke voorwaarden gelden daarvoor?
4.10.
Hoewel [eiser] in het petitum geen veroordeling tot verwijzing naar de schadestaatprocedure heeft verzocht, volgt naar het oordeel van de kantonrechter uit het lichaam van de dagvaarding wel dat dit zijn bedoeling was. Uit de spreekaantekeningen van de gemachtigde van [gedaagde] leidt de kantonrechter af dat [gedaagde] dit ook zo heeft opgevat. Daaruit volgt namelijk dat [eiser] , naar mening van [gedaagde] , niet aan de voorwaarden voor een dergelijke verwijzing voldoet. Gelet op het petitum en het lichaam van de dagvaarding in combinatie met de inhoud van het partijdebat, begrijpt de kantonrechter dat de vordering van onder IV zo moet worden gelezen dat [eiser] een verklaring voor recht vordert dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de schade die [eiser] als gevolg van het toerekenbare tekortschieten van [gedaagde] heeft geleden en dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot vergoeding van die schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen bij wet.
4.11.
De voorwaarden voor verwijzing naar de schadestaatprocedure zijn door de Hoge Raad bevestigd in haar arrest van 17 maart 2023 (ECLI:NL:HR:2023:428, r.o. 3.2.4). Ten eerste moet in de hoofdprocedure de grondslag voor aansprakelijkheid worden vastgesteld en ten tweede moet de mogelijkheid dat schade is of zal worden geleden aannemelijk zijn.
Kan worden vastgesteld dat [gedaagde] aansprakelijk is tegenover [eiser] ?
4.12.
In artikel 6:74 BW is bepaald dat iedere tekortkoming in de nakoming van een verbintenis de schuldenaar verplicht de schade die de schuldeiser daardoor lijdt te vergoeden, tenzij de tekortkoming de schuldenaar niet kan worden toegerekend. De kantonrechter heeft hiervoor onder 4.7 vastgesteld dat [gedaagde] tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst. Tussen partijen staat verder niet ter discussie dat die tekortkoming aan [gedaagde] kan worden toegerekend en dat hij in verzuim is. De grondslag voor de aansprakelijkheid van [gedaagde] staat daarmee vast.
Is de mogelijkheid dat schade is of zal worden geleden aannemelijk?
4.13.
De geleden en nog te lijden schade bestaat volgens [eiser] uit twee posten: enerzijds loopt hij huurinkomsten mis uit de kapsalon en anderzijds moet hij extra kosten maken om de kozijnen door een ander te laten leveren en plaatsen. [gedaagde] heeft deze schade betwist. De kantonrechter zal de twee schadeposten hieronder afzonderlijk bespreken.
Gemiste huurinkomsten
4.14.
[eiser] heeft ter onderbouwing van deze schadepost zowel de huurovereenkomst als het addendum daarop overgelegd. Zoals [gedaagde] daartegen terecht heeft aangevoerd, blijkt uit die documenten dat niet [eiser] in privé de kapsalon verhuurt, maar een bedrijf genaamd [bedrijf]. Dit is een besloten vennootschap met een afgescheiden vermogen. Zelfs als [eiser] (enig) bestuurder is van dit bedrijf – deze stelling onderbouwt hij verder niet – kan hij in privé voor wat betreft de geleden en nog te lijden schade als gevolg van gemiste huurinkomsten niet vereenzelvigd worden met de vennootschap. Tegenover [eiser] in privé is [gedaagde] dus niet aansprakelijk voor gemiste huurinkomsten. In zoverre zal de kantonrechter de vordering onder IV afwijzen.
Extra kosten voor de levering en plaatsing van de kozijnen door een ander
4.15.
[eiser] stelt zich op het standpunt dat het door prijsstijgingen in de bouw duurder is geworden om de kozijnen door een ander te laten leveren en plaatsen. Ter onderbouwing verwijst hij naar de geactualiseerde offerte van [de aannemer] . [de aannemer] biedt daarin aan om de werkzaamheden uit te voeren voor een bedrag van € 24.462,68 inclusief btw. Dit is € 5.102,68 meer dan het bedrag van € 19.360,00 dat [eiser] in 2023 aan [gedaagde] heeft betaald. Dergelijke kosten moeten worden aangemerkt als schade die voortvloeit uit de tekortkoming van [gedaagde] . Afgezien van zijn algemene – en daarmee onvoldoende onderbouwde – stelling dat [eiser] zijn schade had kunnen beperken of voorkomen, heeft [gedaagde] geen verweer gevoerd tegen de extra kosten. Op dit punt heeft [eiser] de mogelijkheid dat hij schade heeft geleden of zal lijden dus voldoende aannemelijk gemaakt. Daarmee ligt de vordering tot vergoeding van de schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen bij wet, in beginsel voor toewijzing gereed.
Is verwijzing naar de schadestaatprocedure noodzakelijk?
4.16.
Het uitgangspunt is dat de kantonrechter die een veroordeling tot schadevergoeding uitspreekt, die schade in het vonnis begroot. Pas als begroting in het vonnis niet mogelijk is, wordt een veroordeling uitgesproken tot schadevergoeding op te maken bij staat. Dit volgt uit artikel 612 Rv. In dit geval kan de schade worden begroot aan de hand van de geactualiseerde offerte van [de aannemer] , die door [gedaagde] niet wordt weersproken. Een verwijzing naar de schadestaatprocedure acht de kantonrechter dan ook niet noodzakelijk. De kantonrechter begroot de schade van [eiser] als gevolg van de tekortkoming in de nakoming door [gedaagde] op € 5.102,68. Dit bedrag zal worden toegewezen. Gelet hierop heeft [eiser] geen belang (meer) bij de eveneens gevorderde verklaring voor recht.
Zijn de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten toewijsbaar?
4.17.
[eiser] vordert ook vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten van € 967,50 over de aanneemsom van € 19.360,00. Aan de wettelijke eisen voor een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is voldaan. Het gevorderde bedrag is lager dan het in het ‘Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten’ bepaalde tarief. De kantonrechter wijst het gevorderde bedrag daarom toe.
Kan de wettelijke rente worden toegewezen zoals gevorderd?
4.18.
De wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW is verschuldigd vanaf het moment dat de schuldenaar met de voldoening van een geldsom in verzuim is. [gedaagde] heeft geen afzonderlijk verweer gevoerd tegen de gevorderde wettelijke rente, zodat deze zal worden toegewezen.
Welke partij moet in deze zaak de proceskosten betalen?
4.19.
[gedaagde] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
138,82
- griffierecht
706,00
- salaris gemachtigde
1.086,00
(2 punten × € 543,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.065,82
4.20.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 25.430,18 aan aanneemsom, schadevergoeding en buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over een bedrag van € 19.360,00, vanaf 30 januari 2024 tot aan de dag van volledige betaling;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om de eerder door hem aan [eiser] geleverde zaken binnen veertien dagen na de datum van betekening van dit vonnis terug te nemen, op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag dat hij daarmee in gebreke blijft, met een maximum van
€ 20.000,00;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 2.065,82, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
5.4.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
5.5.
verklaart de hiervoor uitgesproken veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Borm en in het openbaar uitgesproken op 18 december 2024.