ECLI:NL:RBZWB:2024:9395

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 november 2024
Publicatiedatum
29 januari 2025
Zaaknummer
C/02/427038 FA RK 24-4483
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Holierhoek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beschikking over provisionele voorziening in een familiezakenprocedure met betrekking tot de zorg voor een minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 8 november 2024 een beschikking gegeven in een verzoekschriftprocedure betreffende een provisionele voorziening. De man en de vrouw, die een relatie hebben gehad, zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over hun minderjarige kind, [minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2017. De man verzoekt om de minderjarige aan hem toe te vertrouwen en om de verplichting tot het betalen van kinderalimentatie te schorsen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarige sinds januari 2024 volledig bij de man verblijft en dat de vrouw, vanwege persoonlijke problematiek, niet in staat is om voor de minderjarige te zorgen. De rechtbank heeft de verzoeken van de man toegewezen, in lijn met het advies van de Raad voor de Kinderbescherming, en heeft bepaald dat de minderjarige aan de man wordt toevertrouwd. Tevens is de verplichting van de man tot het betalen van kinderalimentatie geschorst. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Middelburg
Zaaknummer: C/02/427038 FA RK 24-4483
beschikking betreffende provisionele voorziening ex artikel 223 Rv d.d. 8 november 2024
in de zaak van
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. A.A. Broekman – de Feijter, gevestigd te Terneuzen ,
en
[de vrouw]
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de vrouw,
verweerster.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedures gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg (hierna: de Raad).
1. Het procesverloop
1.1. Dit blijkt uit de volgende stukken:
- het op 30 september 2024 ontvangen verzoekschrift met bijlagen;
- het F9-formulier van mr. Broekman – de Feijter d.d. 17 oktober 2024, met bijlagen;
- de e-mail van de gecertificeerde instelling, Stichting Jeugdbescherming West Zeeland aan de rechtbank d.d. 21 oktober 2024.
1.2. Bij verzoekschrift ontvangen op 30 september 2024 is de hoofdzaak aanhangig gemaakt, welke procedure bij de rechtbank geregistreerd staat onder kenmerk C/02/427045 FA RK 24-4489. In de hoofdzaak ligt een verzoek tot vaststelling hoofdverblijf en nihilstelling van de kinderbijdrage ter beoordeling voor.
1.3. De zaak is behandeld op de mondelinge behandeling van 25 oktober 2024. Bij die gelegenheid is verschenen de man, bijgestaan door zijn advocaat.
1.4. Op de mondelinge behandeling is tevens aanwezig geweest een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg, hierna te noemen de Raad, om de rechtbank over de verzoeken betreffende de minderjarige te adviseren.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een relatie met elkaar gehad.
2.2.
Uit hun relatie is het volgende thans nog minderjarige kind geboren: [minderjarige 1] geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 2017.
2.3.
Genoemd kind is door de man erkend.
2.4.
Partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over die minderjarige.
2.5.
De minderjarige heeft haar hoofdverblijfplaats bij de vrouw.
2.5.
Ingevolge het door partijen op 22 december 2022 ondertekende ouderschapsplan is de man in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken gerechtigd tot het hebben van contact met genoemde minderjarige waarbij de minderjarige 1 week bij de man verblijft en 1 week bij de vrouw. Er is aldus sprake van co-ouderschap. Feitelijk verblijft [minderjarige 1] sinds januari 2024 bij de man.
2.6.
Ingevolge voormeld ouderschapsplan dient de man met ingang van november 2021 € 179,00 per maand te betalen voor de kosten van verzorging en opvoeding van voormelde minderjarige.
2.7.
De vrouw heeft een minderjarig kind uit een eerdere relatie, te weten [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats 2] op [geboortedag 2] 2010. Ondanks dat de man niet de biologische en juridische vader is van [minderjarige 2] , verblijft zij sinds de verbreking van de relatie tussen partijen op basis van een co-ouderschapsregeling bij de man en sinds januari 2024 zelfs volledig bij de man.
2.8.
Bij beschikking van 1 oktober 2024 zijn [minderjarige 2] en [minderjarige 1] onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling, Stichting Jeugdbescherming West Zeeland voor de duur van een jaar, aldus tot 1 oktober 2025.
Ten aanzien van [minderjarige 2] is een machtiging tot uithuisplaatsing verleend bij de man en de moeder van de man. De man woont immers bij zijn moeder.

3.Het verzoek

3.1.
De man verzoekt bij wege van voorlopige voorziening ex artikel 223 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv), in afwachting van de beslissing in de hoofdzaak en voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
I. het minderjarige kind van partijen, [minderjarige 1] , geboren op [geboortedag 1] 2017 te [geboorteplaats 1] , aan de man wordt toevertrouwd;
II. de door de man te betalen bijdrage in de kosten van de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] wordt geschorst.

4.De beoordeling

Ontvankelijkheid
4.1.
Ingevolge artikel 223 lid 1 Rv kan iedere partij tijdens een aanhangig geding vorderen dat de rechter een voorlopige voorziening zal treffen voor de duur van het geding. Lid 2 van dit artikel bepaalt dat de vordering moet samenhangen met de hoofdvordering.
4.2.
In een verzoekschriftprocedure kan een voorlopige voorziening naar analogie van artikel 223 Rv worden verzocht (HR 5 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3533).
4.3.
Naar het oordeel van de rechtbank hangen de onderhavige verzoeken samen met de verzoeken in de hoofdzaak, zodat de man kan worden ontvangen in zijn verzoeken.
Inhoudelijke beoordeling
4.4.
De rechtbank zal de verzoeken van de man, als niet weersproken en in lijn met het advies van de Raad, toewijzen. De minderjarige verblijft al sinds januari 2024 volledig bij de man. De rechtbank acht het met de Raad in het belang van de minderjarige dat de formele situatie in overeenstemming wordt gebracht met de feitelijke situatie. Bij de vrouw is sprake van persoonlijke problematiek, waarvoor zij, volgens de bij de rechtbank bekende informatie, binnenkort wordt opgenomen. Verblijf van de minderjarige bij de vrouw is dan ook niet mogelijk en wordt niet in het belang van de minderjarige geacht. Voor de rechtbank staat vast dat het in het belang van de minderjarige is dat zij wordt toevertrouwd aan de man. Nu de man alle kosten in de opvoeding en verzorging van de minderjarige voldoet, zal het verzoek van de man ten aanzien van de kinderbijdrage, tevens als niet weersproken, worden toegewezen. Volgens de berichtgeving van de man en de GI heeft de vrouw bovendien geen bezwaar tegen toewijzing van de verzoeken van de man. De vrouw heeft de rechtbank ook niet anders doen laten weten doordat zij geen verweer heeft gevoerd. De in het kader van de ondertoezichtstelling betrokken jeugdbeschermer dient naar het oordeel van de rechtbank wel te blijven inzetten op het tot stand laten komen van contactmomenten tussen de vrouw en de minderjarige, nu de ouders niet in staat zijn gebleken hier samen invulling aan te geven. Zij communiceren immers niet met elkaar.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
bepaalt dat aan de man wordt toevertrouwd [minderjarige 1] geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 2017;
5.2.
schorst de verplichting van de man tot het voldoen van kinderalimentatie voor de minderjarige zoals bepaald in het ouderschapsplan van 22 december 2022;
5.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. Holierhoek, rechter, en, in tegenwoordigheid van mr. Oude Weernink, griffier, in het openbaar uitgesproken op 8 november 2024.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.