ECLI:NL:RBZWB:2024:9478

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 maart 2024
Publicatiedatum
10 februari 2025
Zaaknummer
RK23-012147
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op verzoekschrift schadevergoeding ex artikel 530 Sv

Op 28 maart 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een verzoekschrift tot schadevergoeding op basis van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering. Verzoekster, geboren in 1947 en vertegenwoordigd door haar advocaat mr. B.P.J.H. van de Luijtgaarden, had verzocht om vergoeding van kosten die zij had gemaakt in verband met een fraudeverdenking. Het verzoekschrift was ingediend op 15 mei 2023, maar verzoekster was niet verschenen bij de behandeling op 14 maart 2024. De officier van justitie, mr. R. Jacobs, en de vervangend advocaat, mr. M.C.J. Heinen, waren wel aanwezig. De rechtbank overwoog dat verzoekster ten onrechte als verdachte was aangemerkt en dat de zaak op 25 juni 2020 was geëindigd. De rechtbank oordeelde dat het verzoekschrift niet binnen de vereiste termijn van drie maanden na beëindiging van de zaak was ingediend, waardoor verzoekster niet-ontvankelijk werd verklaard in haar verzoek. De rechtbank benadrukte dat de toekenning van schadevergoeding afhankelijk is van de omstandigheden van het geval en dat verzoekster niet aan de termijn had voldaan.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
rk-nummer: 23-012147
Beslissing op het verzoekschrift ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering
Beslissing op het verzoekschrift ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: Sv) ingekomen ter griffie op 15 mei 2023, in de zaak:
[verzoekster]
geboren op [datum] 1947
woonplaats kiezend ten kantore van mr. B.P.J.H. van de Luijtgaarden op het adres: Bovendonk 11A 4707 ZH Roosendaal
Verzoekster is [verzoekster] voornoemd.

1.De procedure

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
 het verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 530 Svten laste van de Staat voor een bedrag van:
  • € 985,04, voor vergoeding van kosten rechtsbijstand;
  • te vermeerderen met de kosten met betrekking tot het opstellen en indienen van het verzoekschrift ad € 340,00 dan wel € 680,00 bij behandeling van het verzoekschrift in raadkamer;
 de schriftelijke reactie van het Openbaar Ministerie.
Op 14 maart 2024 heeft het onderzoek door de raadkamer plaatsgevonden. Hierbij zijn de officier van justitie, mr. R. Jacobs en mr. M.C.J. Heinen als vervangend advocaat van de gemachtigd advocaat van verzoekster, mr. B.P.J.H. van de Luijtgaarden, gehoord.
Verzoekster is behoorlijk opgeroepen maar niet bij de behandeling van het verzoek verschenen.
Namens verzoekster is aangevoerd dat zij wegens een fraudeverdenking is uitgenodigd voor verhoor. mr. Van de Luijtgaarden heeft zich als raadsman van verzoekster gesteld bij het Openbaar Ministerie en bij de rechtbank. Op 8 mei 2023 heeft de raadsman vernomen dat de zaak tegen verzoekster is geseponeerd, echter is er niet eerder een sepotbeslissing aan verzoekster en/of haar raadsman verstrekt. Verzoekster heeft kosten gemaakt voor de aan haar verleende rechtsbijstand ter hoogte van € 985,04 en verzoekt deze aan haar te vergoeden, te vermeerderen met het bedrag aan forfaitaire vergoeding voor het opstellen, indienen en in raadkamer behandelen van het verzoekschrift.
De officier van justitie persisteert bij de schriftelijke reactie van het Openbaar Ministerie en heeft zich in aanvulling daarop op het standpunt gesteld dat het hof in 2009 heeft geoordeeld [1] dat een zaak is geëindigd met de uitdrukkelijke mondelinge toezegging door de officier van justitie dat verzoeker niet verder zou worden vervolgd. Daaraan deed niet af dat - om welke reden ook - het Openbaar Ministerie heeft nagelaten om desgevraagd een schriftelijke bevestiging van deze toezegging aan de raadsman te doen toekomen.

2. De beoordeling

De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank is bevoegd om het verzoek in behandeling te nemen, nu de zaak in feitelijke aanleg bij de rechtbank is vervolgd, zou worden vervolgd of laatstelijk werd vervolgd.
Ingevolge artikel 530 Sv wordt aan de gewezen verdachte een vergoeding toegekend in
de ten behoeve van het onderzoek en de behandeling van de zaak gemaakte reis- en verblijfkosten, en kan een vergoeding worden toegekend voor de schade welke hij ten gevolge van tijdverzuim door de vervolging en de behandeling der zaak ter terechtzitting werkelijk heeft geleden, alsmede, behoudens in het zich hier niet voordoende geval dat - kort gezegd - de raadsman was toegevoegd, in de kosten van een raadsman.
Ingevolge artikel 534, eerste en vierde lid, Sv vindt toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechtbank, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
De rechtbank stelt vast dat artikel 530, vierde lid, Sv juncto artikel 529, tweede lid Sv voorschrijft dat een verzoek slechts kan worden ingediend binnen drie maanden na beëindiging van de zaak.
De rechtbank stelt vast dat het verzoekschrift op 15 mei 2023 namens verzoekster is ingediend.
De rechtbank stelt vast dat uit het mutatierapport van 25 juni 2020 is gebleken dat verzoekster ten onrechte als verdachte is aangemerkt en de partner van verzoekster hiervan telefonisch op de hoogte is gesteld. Uit het mutatierapport blijkt ook dat de advocaat van verzoekster, mr. B.P.J.H. van de Luijtgaarden, hierover telefonisch is ingelicht.
Naar het oordeel van de rechtbank is de zaak jegens verzoekster op 25 juni 2020 geëindigd middels de uitdrukkelijke mondelinge toezegging namens de officier van justitie dat verzoekster ten onrechte als verdachte is aangemerkt. Dat een en ander niet schriftelijk is meegedeeld, zoals de raadsman heeft verzocht, maakt dit niet anders.
Nu verzoekster het verzoekschrift niet binnen de gestelde termijn van drie maanden na beëindiging van de zaak heeft ingediend, dient zij in het oordeel van de rechtbank niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar verzoek.

3.De beslissing

De rechtbank verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzoek.
Deze beslissing is op 28 maart 2024 gegeven door mr. E.G.F. Vliegenberg, rechter, in tegenwoordigheid van J.H. Cornelissen, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 maart 2024.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen de beslissing ex artikel 530 Sv kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na de dagtekening van deze beslissing en door verzoeker binnen een maand na de betekening van deze beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (artikel 535 lid 1 Sv)

Voetnoten

1.Gerechtshof Leeuwarden 13 maart 2009, ECLI:NL:GHLEE:2009:BH6266