In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 maart 2024 uitspraak gedaan op een bezwaarschrift van een veroordeelde tegen het bepalen en verwerken van zijn DNA-profiel. De veroordeelde, geboren in 1985, had op 23 oktober 2023 een veroordeling gekregen voor mishandeling van zijn echtgenote, maar stelde dat hij een 'first offender' was en dat er bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering op de wet rechtvaardigden. Hij voerde aan dat het afnemen van zijn DNA-profiel een schending van zijn recht op privacy was, zoals vastgelegd in artikel 8 van het EVRM. De officier van justitie betwistte dit en stelde dat de bijzondere omstandigheden een strenge toetsing vereisen, waarbij de kans op recidive en de aard van het misdrijf in overweging moeten worden genomen. De rechtbank oordeelde dat het bezwaarschrift tijdig en op de juiste wijze was ingediend, maar dat de wettelijke vereisten voor het afnemen van celmateriaal waren voldaan. De rechtbank concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die het afnemen van het DNA-profiel onterecht zouden maken. De rechtbank verklaarde het bezwaarschrift ongegrond, waarbij werd benadrukt dat de inbreuk op de privacy gerechtvaardigd was in het belang van de opsporing en vervolging van strafbare feiten.