Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Verloop van de procedure
Standpunten
Overwegingen
€ 437,50
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 december 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete die aan de betrokkene was opgelegd. De betrokkene had beroep ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie, die het beroep ongegrond had verklaard. De zaak werd behandeld in Bergen op Zoom, waar de gemachtigde van de betrokkene, mr. B. de Jong, en de zittingsvertegenwoordiger, mr. A. de Vreeze, aanwezig waren.
De gedraging waarvoor de boete was opgelegd, betrof het parkeren op een plek waar dat niet was toegestaan. De kantonrechter oordeelde dat de gedraging voldoende was vastgesteld op basis van de verklaring van de verbalisant. De gemachtigde voerde aan dat er een staandehouding had moeten plaatsvinden, maar de kantonrechter oordeelde dat de verbalisant voldoende had verklaard dat dit niet mogelijk was. De kantonrechter concludeerde dat de boete terecht was opgelegd, maar dat er sprake was van een overschrijding van de redelijke termijn van berechting, wat leidde tot een gedeeltelijke gegrondverklaring van het beroep.
De kantonrechter matigde de boete met 25% en bepaalde dat de officier van justitie de proceskosten van de betrokkene moest vergoeden. De beslissing van de officier van justitie werd gewijzigd, en de kantonrechter verklaarde zich onbevoegd om kennis te nemen van bezwaren tegen de uitbetaling van de proceskostenvergoeding. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door de kantonrechter, bijgestaan door de griffier, en de betrokkene werd geïnformeerd over de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.