In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 december 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete die aan de betrokkene was opgelegd. De betrokkene had een administratieve sanctie ontvangen voor het niet stoppen bij een stopbord op de Baflostraat te Tilburg op 24 juni 2022. Na een ongegrond verklaard beroep bij de officier van justitie, heeft de betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter. Tijdens de zitting is de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van de betrokkene, mr. B. de Jong, en de zittingsvertegenwoordiger, mr. A. de Vreeze, aanwezig waren.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, inderdaad had plaatsgevonden. De verklaring van de verbalisant werd als voldoende bewijs beschouwd, ondanks de argumenten van de betrokkene dat er geen reële mogelijkheid tot staandehouding was en dat de verbalisant de verkeerde feitcode had toegepast. De kantonrechter oordeelde echter dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de verklaring van de verbalisant en dat de boete terecht was opgelegd aan de kentekenhouder.
Echter, de kantonrechter heeft ook geoordeeld dat de officier van justitie de betrokkene niet in de gelegenheid had gesteld om te worden gehoord, wat in strijd was met de wet. Dit leidde tot de conclusie dat het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond was. Daarnaast werd vastgesteld dat er sprake was van een overschrijding van de redelijke termijn van berechting, wat ook aanleiding gaf tot een matiging van de boete. Uiteindelijk werd de boete met 25% gematigd en werd de beslissing van de officier van justitie vernietigd. De kantonrechter heeft de officier van justitie ook veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene.