Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 december 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het stilstaan op een trottoir in Tilburg op 10 augustus 2023. Betrokkene voerde aan dat de boete niet redelijk was, omdat hij zich niet bewust was van de overtreding en dat hij op de hoogte was van de regels omtrent parkeren in de binnenstad. Betrokkene had een dienstverlenend bedrijf en was aanwezig voor werkzaamheden, wat hij als rechtvaardiging voor zijn gedraging aanvoerde.
De officier van justitie had het beroep van betrokkene ongegrond verklaard, maar de kantonrechter oordeelde dat de gedraging wel degelijk had plaatsgevonden, zoals bevestigd door de verklaring van de verbalisant. Echter, de kantonrechter vond aanleiding om de boete te matigen, gezien de omstandigheden waaronder de overtreding had plaatsgevonden. De zekerheidstelling die betrokkene moest betalen om het beroep in behandeling te nemen, werd op nihil gesteld, omdat betrokkene aangaf deze niet te kunnen betalen.
Uiteindelijk verklaarde de kantonrechter het beroep gedeeltelijk gegrond en matigde de boete tot nihil. De beslissing van de officier van justitie werd gewijzigd, en het teveel betaalde bedrag aan zekerheid moest door de officier van justitie worden terugbetaald. Deze uitspraak biedt inzicht in de toepassing van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) en de overwegingen die een rechter maakt bij het beoordelen van verkeersboetes.