ECLI:NL:RBZWB:2025:1038

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 februari 2025
Publicatiedatum
25 februari 2025
Zaaknummer
02-233415-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het in vereniging in bezit hebben van een automatisch vuurwapen, een pistool en meerdere kogelpatronen

Op 25 februari 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het in vereniging in bezit hebben van een automatisch vuurwapen, een pistool en meerdere kogelpatronen. De verdachte, geboren in 2005, werd bijgestaan door raadsman mr. A.M.J. Joris. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 11 februari 2025, waarbij de officier van justitie, mr. G. Smid, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging omvatte drie feiten: het medeplegen van het in bezit hebben van een automatisch vuurwapen, een pistool en achttien kogelpatronen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op het voorhanden hebben van wapens en munitie, wat leidde tot een gevangenisstraf van 23 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met aftrek van voorarrest en een proeftijd van drie jaar.

De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich bewust was van de aanmerkelijke kans dat er vuurwapens en munitie in het pakket zaten dat zij vervoerde. Dit werd onderbouwd door verklaringen van de verdachte en de omstandigheden waaronder het pakket was opgehaald. De rechtbank achtte de feiten wettig en overtuigend bewezen en legde de verdachte een straf op die zowel vergelding als preventie beoogde. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar jonge leeftijd en schulden, en koppelde bijzondere voorwaarden aan de voorwaardelijke straf, waaronder toezicht door de reclassering en deelname aan schuldhulpverlening.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-233415-24
vonnis van de meervoudige kamer van 25 februari 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 2005 te [plaats]
wonende te [woonadres]
raadsman mr. A.M.J. Joris, advocaat te Roosendaal

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 11 februari 2025, waarbij de officier van justitie, mr. G. Smid, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het
feit 1: medeplegen van het in bezit hebben van een automatisch vuurwapen;
feit 2: medeplegen van het in bezit hebben van een pistool;
feit 3: medeplegen van het in bezit hebben van achttien kogelpatronen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de feiten 1, 2 en 3 heeft gepleegd. De officier van justitie baseert zich hierbij met name op haar verklaring ter zitting. Zij heeft door haar handelen bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat er vuurwapens en munitie in de doos zaten waarover zij op dat moment ook kon beschikken.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit dat verdachte weliswaar tegen betaling een pakket zou vervoeren, maar dat er niet gesproken is over wapens of munitie. Zij mocht ook niet in het pakket kijken. Daarom is er niet in meer of mindere mate bewustheid van de aanwezigheid van vuurwapens en munitie.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Om tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde te komen dient er bewijs te zijn dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en een of meer medeverdachten / personen ten aanzien van het voorhanden hebben van de vuurwapens en munitie zoals vermeld in de tenlastelegging. Voor het voorhanden hebben van een wapen of munitie in de zin van artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie is allereerst vereist dat verdachte het wapen of de munitie bewust aanwezig heeft gehad. Voor het bewijs van dergelijke bewustheid geldt dat de verdachte zich in meer of mindere mate bewust is geweest van de (waarschijnlijke) aanwezigheid van het wapen of de munitie. Daarnaast is vereist dat verdachte daarover feitelijke macht heeft kunnen uitoefenen in die zin dat zij daarover kon beschikken. Daarvoor hoeft het wapen of de munitie zich niet noodzakelijkerwijs in de directe nabijheid van de verdachte te bevinden.
De rechtbank stelt vast dat uit de gegevens van de telefoon van verdachte blijkt dat zij via Snapchat een afspraak heeft gemaakt om wiet te vervoeren in de nacht van 18 op 19 juli 2024. Verdachte heeft het pakket opgehaald, heeft deze onder de bodemplaat van de kofferbak geplaatst en is onderweg door de politie staande gehouden. De politie trof het pakket onderaan in de kofferbak aan en zag dat daarin onder een automatisch vuurwapen (Skorpion), een handpistool (Glock) en munitie voor deze beide vuurwapens zaten. Verdachte heeft hierover verklaard dat zij niet wist dat zij vuurwapens en munitie vervoerde en dat zij dacht dat zij wiet vervoerde. De rechtbank ziet zich dan ook voor de vraag gesteld of verdachte zich er in meer of mindere mate bewust van was dat zij vuurwapens en munitie vervoerde.
De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. Hiervoor is allereerst van belang wat verdachte verklaart tijdens het verhoor op 19 juli 2024: “Ik dacht al, eerst, wat is het zwaar. Eerst had ik hem gewoon boven in de kofferbak gedaan en later bij het reservewiel. Ik vond hem wel een beetje aan de zware kant”. Hieruit blijkt dat verdachte het pakket meerdere malen heeft vastgehouden en getild, en dat zij heeft geconstateerd dat het pakket zwaarder was dan zij verwacht had. Bovendien blijkt uit de foto’s van het pakket gemaakt door de politie dat de wapens los in de doos lagen. Het kan niet anders dan dat bij het tillen van de doos verdachte een (ander) geluid moet hebben gehoord, dan wanneer zij zakken wiet vervoert. Reeds hierom kan het niet anders dan dat verdachte zich ervan bewust was dat er iets anders dan wiet in de doos zat. Daar komt nog bij dat verdachte ter zitting heeft verklaard dat wanneer zij in het verleden wiet vervoerde deze in een zak zat. In dit geval ontving zij echter een dicht getapete doos. Ook heeft zij ter zitting verklaard dat zij normaal gesproken controleert welk product zij vervoert, maar dat zij dit deze keer niet heeft gedaan, waarbij ze niet kan verklaren waarom zij dit heeft nagelaten. Dit terwijl de verpakking nu juist anders was dan gebruikelijk en daarom juist meer aanleiding gaf tot controle ervan. Tot slot heeft zij dit pakket bij een ander persoon opgehaald dan bij wie zij in het verleden wiet ophaalde, ook een extra reden om juist wel de inhoud van het pakket te controleren. Al deze elementen samen maken dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat er vuurwapens en munitie in het pakket zaten, waardoor zij voorwaardelijk opzet heeft gehad op de aanwezigheid van vuurwapens en munitie. Dat er bij het maken van de afspraak voor het vervoer niet is gesproken over vuurwapens en munitie en dat haar was gezegd dat zij niet in het pakket mocht kijken maakt dit niet anders, omdat verdachte zich bij ontvangst van het pakket ervan bewust was dat het niet om wiet ging.
Gelet op het feit dat verdachte de vuurwapens en munitie onder de bodemplaat in de kofferbak heeft geplaatst van de auto waarin zij reed, kon zij hierover beschikken.
Daarnaast blijkt ook uit bovengenoemde beschrijving van de gebeurtenissen dat verdachte tezamen en in vereniging met anderen voornoemde 3 feiten heeft gepleegd. Ze heeft met 1 persoon ( [naam] ) de afspraak gemaakt wiet voor een bepaalde prijs te vervoeren, vervolgens heeft ze op de ophaallocatie de doos aangepakt van [naam] en een ander persoon en is ze daarmee weggereden met het doel het bij weer iemand anders in België af te leveren. Kortom: anderen hebben samen met haar dit transport mogelijk gemaakt.
Met betrekking tot feit 1 merkt de rechtbank nog op dat in het proces-verbaal van bevindingen van de materiedeskundige bij de afdeling Wapens Munitie en Explosieven van 16 januari 2025 een kennelijke verschrijving staat bij de categorisering van het automatisch vuurwapen (Skorpion). In het proces-verbaal staat namelijk dat dit wapen valt onder artikel 2, lid 1, categorie II
sub 3van de Wet Wapens en Munitie, maar uit de omschrijving (“Dit machinepistool is geschikt om projectielen (semi)automatisch door een loop te verschieten.”) blijkt dat dit overeenkomt met de wettelijke omschrijving van artikel 2, lid 1, categorie II,
sub 2van de Wet Wapens en Munitie.
Gelet hierop acht de rechtbank de feiten 1, 2 en 3 wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 19 juli 2024 in Nederland
tezamen en in vereniging met anderen
een wapen van categorie II, onder 2 van de Wet wapens en munitie,
te weten een machinepistool, van het merk CZ, model VZ61 (model
Skorpion), kaliber 7,65 mm zijnde een vuurwapen geschikt om
automatisch te vuren voorhanden heeft gehad;
2
op 19 juli 2024 in Nederland
tezamen en in vereniging met anderen
een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te
weten een pistool, van het merk Glock, kaliber 9 mm zijnde een
vuurwapen in de vorm van een pistool voorhanden heeft gehad;
3
op 19 juli 2024 in Nederland
tezamen en in vereniging met anderen
munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten
- 4 stuks kogelpatronen, merk CBC, van het kaliber .32 en
- 14 stuks kogelpatronen, merk MMS, van het kaliber 9
voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 23 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en onder oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd in het reclasseringsadvies van 28 januari 2025, met een proeftijd van drie jaar. Een deel van de strafeis is voorwaardelijk, omdat verdachte nog heel jong is.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een handvuurwapen, een automatisch vuurwapen en magazijnen met bijpassende kogelpatronen voor beide wapens. Het ongecontroleerde bezit van vuurwapens en munitie brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich en veroorzaakt gevoelens van onveiligheid in de maatschappij. Doorgaans wordt dit soort gevaarlijke wapens die in het bezit komen van bepaalde personen, ingezet bij criminele activiteiten, waarbij de kans op slachtoffers groot is. Een dergelijk wapen is ook uitermate geschikt ter afdreiging van personen en kan ook in die omstandigheden een enorme schrik en angst teweeg brengen. De rechtbank neemt hierbij ook mee dat uit het proces-verbaal van 16 januari 2025 blijkt dat beide vuurwapens volledig werkzaam waren, en dat in hetzelfde pakket drie bivakmutsen en een plastic zak met handschoenen zaten. Hieruit kan worden afgeleid dat het pakket voor het criminele circuit bestemd was en het gevaar op slachtoffers reëel is.
De persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft kennis genomen van de verklaring van verdachte ter zitting dat zij niet veel werkt, geen specifieke dagbesteding heeft, zich niet aan (alle) afspraken met de reclassering heeft gehouden en ongeveer € 8.000,- aan schulden heeft. Daarnaast heeft de rechtbank kennis genomen van het reclasseringsadvies van 28 januari 2025. Daaruit blijkt dat verdachte zich niet aan afspraken heeft gehouden en daar ook twee officiële waarschuwingen voor heeft gekregen. De reclassering ziet het als een risico dat ze zich zonder inkomen laat verleiden c.q. beïnvloeden door haar sociale kring. Ondanks dat ze zich slecht aan de voorwaarden van het schorsingstoezicht heeft gehouden, vindt de reclassering het nodig om haar nieuw toezicht op te leggen waarbinnen ze gedurende een behandeling kan werken aan haar beïnvloedbaarheid door haar sociale kring, teneinde het recidiverisico omlaag te brengen. Bij een veroordeling adviseert de reclassering een (deels) voorwaardelijke straf met de bijzondere voorwaarden van een meldplicht bij reclassering, een ambulante behandeling en het meewerken aan schuldhulpverlening.
De straf
De rechtbank stelt vast dat de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) voor het voorhanden hebben van een wapen in het openbaar van categorie II sub 2 als oriëntatiepunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vijftien maanden noemen, en voor een wapen van categorie III, sub 1 in het openbaar een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van acht maanden. Bovendien zijn de wapens aangetroffen in combinatie met munitie. Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van 23 maanden waarvan tien maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar, zoals de officier van justitie heeft geëist, passend en geboden. Daarmee beoogt de rechtbank allereerst vergelding vanwege de ernst van het feit. De rechtbank wil daarnaast dat van de op te leggen straf een preventieve werking uitgaat, zodat niet alleen verdachte maar ook anderen ervan worden weerhouden om vuurwapens voorhanden te hebben. Het voorwaardelijk deel van de op te leggen gevangenisstraf dient om verdachte ervan te doordringen dat zij de juiste keuzes moet maken als een beroep op haar wordt gedaan in zaken waarvan zij weet of kan weten dat die niet door de beugel kunnen. Gelet op het advies van de reclassering ziet de rechtbank aanleiding om aan het voorwaardelijk strafdeel de bijzondere voorwaarden te koppelen van een meldplicht bij reclassering, een ambulante behandeling en het meewerken aan schuldhulpverlening.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een wapen van categorie II, onderdeel 2;
feit 2:medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
feit 3:medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 23 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd op het adres Zwarte Woud 2, 3524 SJ Utrecht meldt. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
*dat verdachte zich laat behandelen door De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zo spoedig mogelijk en duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
* dat verdachte meewerkt aan het aflossen van haar schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Verdachte geeft de reclassering inzicht in haar financiën en schulden;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Remerie, voorzitter, mr. S.W.M. Speekenbrink en mr. J.F.C. Janssen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K. Verdult, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 25 februari 2025.
Mr. J.F.C. Janssen en mr. K. Verdult zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
De tenlastelegging
1
zij op of omstreeks 19 juli 2024 te Breda althans in Nederland
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een wapen van categorie II, onder 2 van de Wet wapens en munitie,
te weten een machinepistool, van het merk CZ, model VZ61 (model
Skorpion), kaliber 7,65 mm zijnde een vuurwapen geschikt om
automatisch te vuren voorhanden heeft gehad;
( art 26 lid 1 Wet wapens en munitie )
2
zij op of omstreeks 19 juli 2024 te Breda althans in Nederland
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te
weten een pistool, van het merk Glock, kaliber 9 mm zijnde een
vuurwapen in de vorm van een pistool voorhanden heeft gehad;
( art 26 lid 1 Wet wapens en munitie )
3
zij op of omstreeks 19 juli 2024 te Breda althans in Nederland
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten
- 4 stuks kogelpatronen, merk CBC, van het kaliber .32 en/of
- 14 stuks kogelpatronen, merk MMS, van het kaliber 9
voorhanden heeft gehad;
( art 26 lid 1 Wet wapens en munitie )