Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Verloop van de procedure
Standpunten
Overwegingen
€ 226,75
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 januari 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen, waartegen hij beroep had ingesteld bij de officier van justitie. De officier van justitie verklaarde het beroep gegrond en stelde de hoogte van de proceskostenvergoeding vast. De gemachtigde van de betrokkene, mr. B. de Jong, was van mening dat de door de officier van justitie gehanteerde verminderingsfactor van 0,25 niet terecht was en dat de procespuntwaarde in strijd was met het gelijkheidsbeginsel. Tijdens de zitting heeft de kantonrechter de argumenten van de gemachtigde gehoord, maar de zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie heeft geen inhoudelijk standpunt ingenomen.
De kantonrechter heeft in zijn overwegingen verwezen naar een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, waarin werd geoordeeld dat er een onderscheid gemaakt moet worden tussen Wahv-procedures en andere bestuursrechtelijke procedures. Dit onderscheid kan mogelijk in strijd zijn met het discriminatieverbod, waardoor artikel 13a, tweede lid, van de Wahv buiten toepassing moet worden gelaten. Gezien deze overwegingen heeft de kantonrechter het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en zelf een proceskostenvergoeding vastgesteld. De totale proceskostenvergoeding is berekend op € 905,50, die de officier van justitie aan de betrokkene moet vergoeden.
De uitspraak is openbaar gedaan en de betrokkene is geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, met vermelding van het zaaknummer.