In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 januari 2025, wordt het beroep van een belanghebbende tegen de belastingrentebeschikking van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De belanghebbende, woonachtig in de Verenigde Staten, had een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) ontvangen over het jaar 2019, waarbij een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 109.634 was vastgesteld. Daarnaast was er € 746 aan belastingrente in rekening gebracht. De rechtbank behandelt het beroep dat de belanghebbende had ingediend tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 2 januari 2024, waarin het bezwaar ongegrond was verklaard.
De rechtbank concludeert dat de belastingrentebeschikking terecht is opgelegd. De belanghebbende had zijn woning per 20 maart 2019 verhuurd, waardoor de hypotheekrente niet meer aftrekbaar was als kosten met betrekking tot de eigen woning. De rechtbank oordeelt dat de belanghebbende zelf verantwoordelijk is voor de juistheid van de gegevens in zijn aangifte en dat hij had moeten controleren of de ingevulde gegevens correct waren. De rechtbank wijst erop dat de inspecteur terecht heeft gesteld dat de belanghebbende de verdeelsleutel voor de hypotheekrente had moeten invullen, wat hij niet heeft gedaan. De rechtbank handhaaft de belastingrentebeschikking en verklaart het beroep ongegrond, zonder aanleiding voor een proceskostenvergoeding of terugbetaling van griffierecht.
Deze uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van belastingplichtigen om hun aangiften zorgvuldig in te vullen, vooral wanneer er wijzigingen in de situatie zijn, zoals verhuur van een woning. De rechtbank maakt duidelijk dat het niet voldoende is om te vertrouwen op vooraf ingevulde gegevens van de Belastingdienst, en dat belastingplichtigen proactief moeten zijn in het controleren van hun aangiften.