ECLI:NL:RBZWB:2025:1342

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 maart 2025
Publicatiedatum
10 maart 2025
Zaaknummer
24/6459
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing individuele inkomenstoeslag en beoordeling van vermogen van minderjarige zoon

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 maart 2025, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om een individuele inkomenstoeslag voor het jaar 2024 beoordeeld. Eiseres, vertegenwoordigd door haar bewindvoerder, had een aanvraag ingediend bij het Werkplein Hart van West-Brabant, die op 26 april 2024 werd afgewezen op basis van het overschrijden van de vermogensgrens. De rechtbank behandelt de vraag of het vermogen van de minderjarige zoon van eiseres, dat op een Regenboogrekening staat, moet worden meegerekend bij het vermogen van eiseres.

De rechtbank oordeelt dat eiseres aannemelijk heeft gemaakt dat zij niet redelijkerwijs kon beschikken over het tegoed op de rekening van haar zoon, die onder beschermingsbewind staat. De rechtbank stelt vast dat de rekening geblokkeerd was en dat eiseres geen toegang had tot de gelden. Hierdoor komt het vermogen van eiseres niet boven de vermogensgrens van € 15.150,- voor alleenstaande ouders, en voldoet zij aan de voorwaarden voor de individuele inkomenstoeslag. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat eiseres recht heeft op de individuele inkomenstoeslag voor het jaar 2024.

De rechtbank legt uit dat het Werkplein ten onrechte het tegoed op de rekening van de minderjarige zoon heeft toegerekend aan het vermogen van eiseres. De rechtbank wijst erop dat de situatie rondom het beschermingsbewind en de blokkade van de rekening van de minderjarige zoon van belanghebbende niet voldoende is meegenomen in de beoordeling door het Werkplein. De rechtbank concludeert dat eiseres recht heeft op de individuele inkomenstoeslag en dat het Werkplein de proceskosten moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/6459 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 maart 2025 in de zaak tussen

de stichting
[de bewindvoerder] ,gevestigd te [plaats 1] , in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van
[belanghebbende], uit [plaats 2] , eiseres
(gemachtigde: mr. E. Kattestaart)
en

het dagelijks bestuur van Werkplein Hart van West-Brabant, het Werkplein

(gemachtigde: [naam gemachtigde] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het afwijzen van een aanvraag om een individuele inkomenstoeslag van belanghebbende.
1.1.
In een besluit van 26 april 2024 (primair besluit) heeft het Werkplein besloten dat belanghebbende geen recht heeft op de individuele inkomenstoeslag voor het jaar 2024. In het bestreden besluit van 26 juli 2024 heeft het college het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.2.
Het Werkplein heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 11 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres, de bewindvoerder van belanghebbende [naam 1] en de gemachtigde van het Werkplein.

Totstandkoming van het besluit

Relevante feiten en omstandigheden
2. Op 22 maart 2024 heeft eiseres de individuele inkomenstoeslag voor het jaar 2024 bij het Werkplein aangevraagd. In de aanvraag staat een totaalvermogen van
€ 12.511,04 vermeld. Naar aanleiding van de aanvraag heeft het Werkplein aanvullende informatie opgevraagd. Eiseres heeft daarna rekeningafschriften toegestuurd van een spaarrekening bij de ABN-AMRO, een ‘zakgeldrekening’ bij de Rabobank en een spaarrekening en Regenboogrekening van haar minderjarige zoon [naam 2] bij de Rabobank. Op 26 april 2024 heeft het college de aanvraag van eiseres afgewezen wegens het overschrijden van de vermogensgrens. Eiseres heeft hiertegen bezwaar ingediend, waarna het Werkplein is overgegaan tot het nemen van het bestreden besluit.
Standpunt van het Werkplein
3. Het Werkplein heeft zich op het standpunt gesteld dat belanghebbende geen recht heeft op de individuele inkomenstoeslag omdat haar vermogen boven de gestelde grens komt. De Regenboogrekening op naam van haar minderjarige zoon dient betrokken te worden bij het vermogen van belanghebbende. Eiseres heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat belanghebbende niet redelijkerwijs kan beschikken over het tegoed op deze rekening. Volgens het Werkplein maakt de later geplaatste BEM-clausule op de Regenboogrekening dit niet anders. Er moet gekeken worden naar het vermogen op de peildatum. In dit geval is dat de datum van de aanvraag, te weten 22 maart 2024. Op die datum was er nog geen BEM-clausule geplaatst op de Regenboogrekening, waardoor belanghebbende redelijkerwijs kon beschikken over deze gelden en dit tot haar vermogen moet worden gerekend. Hierdoor komt zij boven de vermogensgrens en voldoet zij niet aan de voorwaarden voor de individuele inkomenstoeslag. De verklaring van de Rabobank van 22 mei 2024 dat de rekening geblokkeerd is, doet daar niet aan af, omdat daarin niet uitgelegd wordt waarom de rekening is geblokkeerd en onder welke voorwaarden de rekening wel kan worden gebruikt. Ten aanzien van het beroep op het vertrouwensbeginsel stelt Werkplein dat dit beginsel niet geschonden is. Eiseres heeft de rekeningen van haar zoon niet opgegeven bij eerdere aanvragen, zodat er geen vergelijk gemaakt kan worden met de huidige aanvraag.
Beroepsgronden
4. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat de Regenboogrekening op naam van de zoon van belanghebbende niet tot haar vermogen behoort. Omdat belanghebbende onder beschermingsbewind staat, heeft zij na het overlijden van de vader van haar zoon geen toegang tot deze rekening (gehad). Dit is ook bevestigd door de Rabobank. Met het overleggen van de informatie van de Rabobank heeft eiseres aannemelijk gemaakt dat zij niet over de gelden kon beschikken en deze daarom niet tot haar vermogen behoorde. Eiseres heeft daarnaast een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel. De situatie omtrent het overlijden van de vader en de nagelaten rekeningen was reeds bekend bij het Werkplein. Met deze wetenschap is evenwel al jaren bijzondere bijstand en individuele inkomenstoeslag verstrekt en nimmer navraag gedaan naar het saldo van de rekening op naam van de zoon van belanghebbende. Zij mocht er daarom op vertrouwen dat op de huidige aanvraag opnieuw positief zou worden beslist.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank beoordeelt of het Werkplein op goede gronden heeft besloten om de aanvraag om een individuele inkomenstoeslag voor het jaar 2024 af te wijzen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
6. De rechtbank verklaart het beroep gegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
6.1
De voor de beoordeling van beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Inhoud van het geschil
7. Ten aanzien van de voorwaarden voor de individuele inkomenstoeslag zijn partijen niet verdeeld over de vraag of belanghebbende langdurig een laag inkomen heeft gehad en of zij uitzicht heeft op inkomensverbetering. Het geschil beperkt zich tot de vraag of belanghebbende de vermogensgrens uit artikel 34 van de Participatiewet heeft overschreden.
7.1 De vermogensgrens voor een alleenstaande ouder (in het jaar 2024) is bepaald op € 15.150,-. Onder vermogen wordt verstaan de waarde van bezittingen waarover een belanghebbende beschikt of redelijkerwijs kan beschikken, verminderd met de schulden. Voor de vaststelling van het vermogen tellen de vermogensbestanddelen mee van alle personen die tot het gezin behoren, waaronder ten laste komende kinderen. Tussen partijen is in geschil of de Regenboogrekening van de minderjarige zoon van belanghebbende tot haar vermogen kan worden gerekend.
Vaste rechtspraak over rekening op naam van inwonend en minderjarig kind
8. Het gegeven dat een bankrekening op naam staat van een inwonend, minderjarig kind rechtvaardigt de vooronderstelling dat de betrokkene redelijkerwijs over het tegoed op die rekening kan beschikken. [1] Het is vervolgens aan eiseres om het tegendeel aannemelijk te maken. De rechtbank zal beoordelen of eiseres hierin is geslaagd.
Kon belanghebbende redelijkerwijs beschikken over het tegoed op de Regenboogrekening?
9. Wat betreft de herkomst van de Regenboogrekening staat vast dat deze rekening aan de zoon is toegekomen na het overlijden van zijn vader. Belanghebbende was daarbij geen erfgenaam. Op 7 januari 2025 is er een BEM [2] -clausule op de Regenboogrekening geplaatst, waardoor belanghebbende niet over deze rekening kan beschikken. Naar het oordeel van de rechtbank is aannemelijk dat belanghebbende ook al op 22 maart 2024 (de peildatum voor het recht op individuele inkomenstoeslag voor 2024) niet redelijkerwijs over het tegoed op deze rekening kon beschikken vanwege haar beschermingsbewind. Belanghebbende stond ten tijde van het overlijden van de vader van haar zoon al onder beschermingsbewind. Dit beschermingsbewind brengt niet mee dat de rekening van haar zoon onder het bewind valt. De goederen van de minderjarige en daarmee een aanspraak op het vermogen van de minderjarige vallen namelijk niet onder het voor de ouder ingestelde bewind. Bij een kennisgeving van bewind zal een financiële dienstverlener echter de rekening van de minderjarige blokkeren, zoals door de bewindvoerder ter zitting is toegelicht en ook op de website van de Rabobank [3] staat. De door eiseres overgelegde verklaring van de Rabobank van 22 mei 2024 dient naar het oordeel van de rechtbank tegen die achtergrond te worden gelezen. In deze verklaring is opgenomen dat de Regenboogrekening geblokkeerd is, dat belanghebbende de rekening op dat moment niet kan gebruiken en dat de rekening niet gekoppeld is aan het online bankieren van belanghebbende. De rechtbank ziet niet in hoe belanghebbende desondanks over het tegoed op de Regenboogrekening zou kunnen beschikken. Onder voornoemde omstandigheden is dit ook reeds het geval op de peildatum van 22 maart 2024.
9.1.
Op grond van het voorgaande heeft eiseres naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk gemaakt dat belanghebbende op de peildatum redelijkerwijs niet kon beschikken over het tegoed op de Regenboogrekening van haar zoon. Het Werkplein heeft het tegoed op deze rekening ten onrechte toegerekend aan het vermogen van belanghebbende. Zonder de Regenboogrekening komt het vermogen van belanghebbende niet langer boven de gestelde grens. Belanghebbende voldoet daarmee aan de voorwaarden voor de individuele inkomenstoeslag voor het jaar 2024.
9.2.
Nu het beroep reeds om deze reden gegrond is, komt de rechtbank niet meer toe aan het beroep van eiseres op het vertrouwensbeginsel.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is gegrond. Dit betekent dat eiseres gelijk krijgt. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank neemt met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht nu zelf een beslissing en bepaalt dat belanghebbende voor het jaar 2024 recht heeft op de individuele inkomenstoeslag naar de norm van alleenstaande ouder.
10.1.
Omdat het beroep gegrond is, moet het Werkplein het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten. Het Werkplein moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.814,- omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 26 juli 2024;
- bepaalt dat belanghebbende recht heeft op de individuele inkomenstoeslag voor het jaar 2024 naar de norm van alleenstaande ouder en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde besluit;
- bepaalt dat het Werkplein het griffierecht van € 51,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt het Werkplein tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van J. Boer-IJzelenberg, griffier op 4 maart 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Participatiewet
Artikel 8
1. De gemeenteraad stelt bij verordening regels met betrekking tot:
a. het verlagen van de bijstand, bedoeld in artikel 18, tweede lid en de periode van de verlaging van de bijstand, bedoeld in artikel 18, vijfde en zesde lid;
b. het verlenen van een individuele inkomenstoeslag als bedoeld in artikel 36;
c. het verlagen van de bijstand, bedoeld in artikel 9a, twaalfde lid.
2. De regels, bedoeld in het eerste lid, hebben voor zover het gaat om het eerste lid, onderdeel b, in ieder geval betrekking op de hoogte van de individuele inkomenstoeslag en de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begrippen langdurig en laag inkomen.
Artikel 34
1. Onder vermogen wordt verstaan:
a. de waarde van bezittingen waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken, verminderd met de aanwezige schulden. De waarde van de bezittingen wordt vastgesteld op de waarde in het economisch verkeer bij vrije oplevering.
b. middelen die worden ontvangen in de periode waarover algemene bijstand is toegekend, voor zover deze geen inkomen betreffen als bedoeld in de artikelen 32 en 33.
2. Niet als vermogen wordt in aanmerking genomen:
a. bezittingen in natura die naar hun aard en waarde algemeen gebruikelijk zijn dan wel, gelet op de omstandigheden van persoon en gezin, noodzakelijk zijn;
b. het bij de aanvang van de bijstand aanwezige vermogen voorzover dit minder bedraagt dan de van toepassing zijnde vermogensgrens, genoemd in het derde lid;
c. spaargelden opgebouwd tijdens de periode waarin bijstand wordt ontvangen;
d. het vermogen gebonden in de woning met bijbehorend erf, bedoeld in artikel 50, eerste lid, voorzover dit minder bedraagt dan € 65.500,00;
e. vergoedingen voor immateriële schade als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdelen l en m.
3. De in het tweede lid, onderdeel b, bedoelde vermogensgrens is:
a. voor een alleenstaande: € 7.575,00;
b. voor een alleenstaande ouder: € 15.150,00;
c. voor de gehuwden tezamen: € 15.150,00.
Artikel 36
1. Op aanvraag van een persoon van 21 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd, die langdurig een laag inkomen en geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 heeft en geen uitzicht heeft op inkomensverbetering, kan het college, gelet op de omstandigheden van die persoon, een individuele inkomenstoeslag verlenen.
2. Tot de omstandigheden, bedoeld in het eerste lid, worden in ieder geval gerekend:
a. de krachten en bekwaamheden van de persoon; en
b. de inspanningen die de persoon heeft verricht om tot inkomensverbetering te komen.
3. Indien aan de persoon, bedoeld in het eerste lid, in de periode van 12 maanden onmiddellijk voorafgaande aan de aanvraag, een individuele inkomenstoeslag is verleend, wordt de aanvraag afgewezen.
4. De artikelen 43, 49 en 52 zijn niet van toepassing.

Beleidsregel individuele inkomenstoeslag Participatiewet gemeente Moerdijk

Artikel 2
1. Een persoon van 21 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd, heeft recht op de individuele inkomenstoeslag als:
a. hij een langdurig een laag inkomen heeft en geen in aanmerking te nemen vermogen heeft als bedoeld in artikel 34 Participatiewet;
b. geen uitzicht heeft op inkomensverbetering;
c. en de persoonlijke omstandigheden hiertoe aanleiding geven.
2. Tot de omstandigheden, bedoeld in het eerste lid, worden in ieder geval gerekend:
a. de krachten en bekwaamheden van de persoon; Als de persoon met zijn krachten en bekwaamheden geen zicht heeft op inkomensverbetering, is er recht op een individuele inkomenstoeslag. Wanneer de belanghebbende gedurende 36 maanden voor de peildatum een inkomen heeft ontvangen wat lager is dan 101% van de bijstandsnorm, dan wordt de belanghebbende geacht met zijn krachten en bekwaamheden geen zicht op inkomensverbetering te hebben.
b. de inspanningen die de persoon heeft verricht om tot inkomensverbetering te komen. Een persoon met algemene bijstand op grond van de Participatiewet, of een IOAW- of IOAZ-uitkering, wordt geacht voldoende inspanningen te hebben verricht om tot inkomensverbetering te komen, als jegens hem gedurende 36 maanden voor de peildatum geen maatregel is opgelegd wegens schending van de arbeids- en/of re-integratieverplichtingen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 4 september 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX7177.
2.Belegging Erfenis en andere gelden Minderjarige.
3.Onder Aanmelden bewind, curatele en budgetbeheer.