Op 14 januari 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak BRE 24/3589, 24/5222 t/m 24/5231, waarbij de rechtbank de beroepen van de belanghebbende, een V.O.F. uit [plaats], tegen de bestreden uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst heeft beoordeeld. De beroepen zijn ingesteld tegen naheffingsaanslagen loonheffing over verschillende tijdvakken van 1 oktober 2022 tot en met 30 september 2023. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beroepen kennelijk niet-ontvankelijk zijn, omdat het griffierecht niet is betaald. De rechtbank heeft in haar overwegingen uiteengezet dat het betalen van griffierecht een voorwaarde is voor de ontvankelijkheid van een beroep, zoals vastgelegd in artikel 8:41 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft vastgesteld dat de griffier de belanghebbende tijdig heeft gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en dat de belanghebbende geen goede reden heeft gegeven voor het niet tijdig betalen van het griffierecht. Hierdoor heeft de rechtbank besloten de beroepen niet-ontvankelijk te verklaren, wat betekent dat de inhoudelijke beoordeling van de beroepen niet plaatsvond en de bestreden besluiten in stand blijven. De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.