In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst, die op 23 december 2022 de verzoeken om ambtshalve vermindering van de aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) over de jaren 2017 tot en met 2020 heeft afgewezen. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing en heeft op 24 september 2024 een wrakingsverzoek ingediend, dat op 9 oktober 2024 is afgewezen. De rechtbank heeft de beroepen op 20 december 2024 behandeld, gelijktijdig met de beroepen van de partner van belanghebbende. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur de verzoeken terecht heeft afgewezen en dat de bezwaren kennelijk ongegrond waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de inspecteur niet alle stukken heeft verstrekt, maar dat dit geen gevolgen heeft voor de beoordeling van de zaak. Belanghebbende heeft verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, maar de rechtbank concludeert dat de redelijke termijn is overschreden zonder dat dit leidt tot een vergoeding, aangezien de spanning en frustratie bij belanghebbende na de uitspraak van 22 december 2022 zijn weggevallen. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond en wijst het verzoek om vergoeding van immateriële schade af.