ECLI:NL:RBZWB:2025:1626

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 maart 2025
Publicatiedatum
20 maart 2025
Zaaknummer
BRE 24/2197 en BRE 25/1169
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingheffing van arbeidsongeschiktheidsuitkering van een in Duitsland wonende belastingplichtige

Op 20 maart 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaken BRE 24/2197 en BRE 25/1169, waarbij de rechtbank het beroep van een in Duitsland wonende belanghebbende tegen de aan hem opgelegde aanslag inkomstenbelasting (IB) voor het jaar 2018 en de navorderingsaanslag IB voor hetzelfde jaar heeft beoordeeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de belanghebbende in 2018 een arbeidsongeschiktheidsuitkering (WGA-uitkering) van het UWV heeft ontvangen van € 24.504, maar slechts € 10.732 in zijn aangifte heeft opgegeven. De inspecteur heeft de aanslag opgelegd op basis van de volledige WGA-uitkering, wat door de rechtbank als terecht is beoordeeld.

De rechtbank heeft op 28 februari 2025 de beroepen gelijktijdig behandeld, waarbij de belanghebbende niet aanwezig was, maar wel digitaal had kunnen deelnemen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de uitnodiging voor de zitting correct was verzonden. De rechtbank heeft de argumenten van de belanghebbende, die stelde dat een deel van de WGA-uitkering betrekking had op voorgaande jaren en dat de inspecteur op grond van het belastingverdrag tussen Nederland en Duitsland niet mocht heffen over de uitkering, verworpen.

De rechtbank concludeert dat de aanslag en de navorderingsaanslag terecht zijn opgelegd en dat de rentebeschikkingen in stand blijven. De beroepen zijn ongegrond verklaard, en de belanghebbende krijgt het griffierecht niet terug. Er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 24/2197 en BRE 25/1169

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 maart 2025 in de zaken tussen

[belanghebbende], uit [plaats] (Duitsland), belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende dat betrekking heeft op de aan hem opgelegde aanslag inkomstenbelasting (IB) voor het jaar 2018 (de aanslag), de aan hem opgelegde navorderingsaanslag IB voor het jaar 2018 (de navorderingsaanslag), en de daarbij in rekening gebrachte belastingrente (de beschikkingen belastingrente).
1.1.
De rechtbank heeft de beroepen op 28 februari 2025 gelijktijdig op zitting behandeld. Hieraan hebben namens de inspecteur mr. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2] deelgenomen. Belanghebbende was niet aanwezig (zie 4).

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak of de aanslag en de navorderingsaanslag terecht en niet tot te hoge bedragen zijn opgelegd. Daarbij komt de vraag aan bod of de inspecteur de arbeidsongeschiktheidstuitkering die belanghebbende van het UWV heeft ontvangen terecht in de Nederlandse heffing heeft betrokken.
2.1.
De rechtbank is van oordeel dat de aanslag en de navorderingsaanslag terecht en niet tot te hoge bedragen zijn opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. Belanghebbende woont sinds medio 2010 in Duitsland. In 2018 heeft belanghebbende een arbeidsongeschiktheidsuitkering (WGA-uitkering) van het UWV ontvangen van € 24.504.
3.1.
Belanghebbende heeft een aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2018 ingediend waarin hij de WGA-uitkering heeft aangegeven voor een bedrag van € 10.732. De inspecteur heeft de aanslag in overeenstemming met de aangifte opgelegd.
3.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag. De inspecteur heeft het bezwaar afgewezen en daarnaast heeft hij aan belanghebbende een navorderingsaanslag IB voor het jaar 2018 opgelegd waarin hij het belastbaar inkomen uit werk en woning heeft vastgesteld op € 24.504, zijnde de WGA-uitkering.

Motivering

Digitale zitting
4. Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 12 december 2024, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Op 11 februari 2025 heeft de rechtbank een brief van belanghebbende ontvangen waarin hij aangeeft dat hij niet bij de zitting aanwezig kan zijn en waarin hij vermeldt dat hij mogelijk wel digitaal aan de zitting zou kunnen deelnemen. De rechtbank heeft het bericht van belanghebbende opgevat als een verzoek om via digitale weg de zitting bij te wonen en heeft het verzoek op 19 februari 2025 toegewezen. De rechtbank heeft belanghebbende op 27 februari 2025 uitgenodigd om de zitting digitaal bij te wonen. De rechtbank stelt daarmee vast dat belanghebbende correct en op de juiste wijze voor de zitting is uitgenodigd. Belanghebbende is niet ter zitting verschenen.
Extra zaaknummer
4.1.
De rechtbank begrijpt het beroepschrift zo dat belanghebbende zowel de aanslag als de navorderingsaanslag heeft willen bestrijden. De rechtbank heeft per abuis aan het beroep van belanghebbende tegen de navorderingsaanslag geen zaaknummer toegekend. De rechtbank heeft daarom een extra zaaknummer (BRE 25/1169) aangemaakt.
De belastingaanslagen
4.2.
De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak of de inspecteur de WGA-uitkering terecht in de Nederlandse heffing over het jaar 2018 heeft betrokken. Belanghebbende stelt, zo begrijpt de rechtbank althans, dat een deel van de WGA-uitkering betrekking heeft op voorgaande jaren en dat de inspecteur op grond van het belastingverdrag tussen Nederland en Duitsland niet mag heffen over de uitkering, omdat het deel dat ziet op het jaar 2018 minder dan € 15.000 bedraagt.
4.3.
De rechtbank stelt voorop dat periodieke uitkeringen, zoals een WGA-uitkering, die worden ontvangen op grond van een publiekrechtelijke regeling, deel uitmaken van de aangewezen periodieke uitkeringen en verstrekkingen. [1] Als uitgangspunt geldt dat een (WGA-)uitkering wordt geacht te zijn genoten op het moment waarop de uitkering is ontvangen (het genietingsmoment). [2] Op grond van het belastingverdrag tussen Nederland en Duitsland [3] mag (bij een in Duitsland wonende belastingplichtige) een uit Nederland afkomstige sociale zekerheidsuitkering in Nederland worden belast indien het totale brutobedrag ervan in enig kalenderjaar de som van € 15.000 euro te boven gaat.
4.4.
Belanghebbende heeft erkend dat de gehele uitkering van € 24.504 in 2018 is uitgekeerd en door hem is ontvangen. Gelet daarop heeft de inspecteur naar het oordeel van de rechtbank de uitkering overeenkomstig de Nederlandse wettelijke bepalingen, en ook overeenkomstig het belastingverdrag tussen Nederland en Duitsland, in de (navorderings)aanslag IB voor het jaar 2018 betrokken. Dat een deel van de in 2018 ontvangen uitkering kennelijk op andere jaren dan 2018 betrekking heeft doet daar niet aan af. Al hetgeen belanghebbende voor het overige heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel.
4.5.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de aanslag IB en navorderingsaanslag IB voor het jaar 2018 terecht en niet tot te hoge bedragen zijn opgelegd. Datzelfde geldt voor de rentebeschikkingen. Daarbij wijst de rechtbank erop dat de rentebeschikkingen de bedragen van de aanslag en de navorderingsaanslag volgen.

Conclusie en gevolgen

5. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat de aanslag, de navorderingsaanslag en de rentebeschikkingen in stand blijven. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.M. de Werd, rechter, in aanwezigheid van mr. C.C. van den Berg, griffier, op 20 maart 2025, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Zie artikel 3.100, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB) in samenhang met artikel 3.101, eerste lid, letter a, van de Wet IB.
2.Zie artikel 3.146 van de Wet IB.
3.Zie artikel 17, tweede lid, van het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen.