ECLI:NL:RBZWB:2025:1626
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Belastingheffing van arbeidsongeschiktheidsuitkering van een in Duitsland wonende belastingplichtige
Op 20 maart 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaken BRE 24/2197 en BRE 25/1169, waarbij de rechtbank het beroep van een in Duitsland wonende belanghebbende tegen de aan hem opgelegde aanslag inkomstenbelasting (IB) voor het jaar 2018 en de navorderingsaanslag IB voor hetzelfde jaar heeft beoordeeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de belanghebbende in 2018 een arbeidsongeschiktheidsuitkering (WGA-uitkering) van het UWV heeft ontvangen van € 24.504, maar slechts € 10.732 in zijn aangifte heeft opgegeven. De inspecteur heeft de aanslag opgelegd op basis van de volledige WGA-uitkering, wat door de rechtbank als terecht is beoordeeld.
De rechtbank heeft op 28 februari 2025 de beroepen gelijktijdig behandeld, waarbij de belanghebbende niet aanwezig was, maar wel digitaal had kunnen deelnemen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de uitnodiging voor de zitting correct was verzonden. De rechtbank heeft de argumenten van de belanghebbende, die stelde dat een deel van de WGA-uitkering betrekking had op voorgaande jaren en dat de inspecteur op grond van het belastingverdrag tussen Nederland en Duitsland niet mocht heffen over de uitkering, verworpen.
De rechtbank concludeert dat de aanslag en de navorderingsaanslag terecht zijn opgelegd en dat de rentebeschikkingen in stand blijven. De beroepen zijn ongegrond verklaard, en de belanghebbende krijgt het griffierecht niet terug. Er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.