In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, hebben twee buren een geschil over de oprichting van een ondoorzichtige erfafscheiding en het gebruik van camera's. De eisende partij, aangeduid als [partij 1], vordert dat de gedaagde partij, [partij 2], medewerking verleent aan het oprichten van een erfafscheiding op de erfgrens, omdat de huidige afscheiding niet ondoorzichtig is en de privacy van [partij 1] in het geding is. De gedaagde partij heeft echter betoogd dat de erfafscheiding op zijn perceel staat en dat er al een afscheiding aanwezig is, waardoor de vordering van [partij 1] ongegrond is. Tijdens de gerechtelijke plaatsopneming op 4 juni 2024 heeft de kantonrechter vastgesteld dat de huidige afscheiding niet volledig ondoorzichtig is, maar dat de privacy van [partij 1] inmiddels voldoende is gewaarborgd door een recent gebouwde aanbouw van [partij 2]. Hierdoor heeft de kantonrechter geoordeeld dat [partij 1] geen belang meer heeft bij zijn vorderingen.
In reconventie heeft [partij 2] gevorderd dat [partij 1] zijn camera's verwijdert, omdat deze ook op het perceel van [partij 2] filmen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de camera's geen inbreuk maken op de privacy van [partij 2], maar heeft [partij 1] wel opgedragen om de camera's zo te positioneren dat ze niets van het perceel van [partij 2] kunnen opnemen. De vorderingen van beide partijen zijn gedeeltelijk afgewezen, en de proceskosten zijn gecompenseerd.