Uitspraak
1.De verdere procedure
11 september 2024 voorafgaand aan de mondelinge behandeling heeft overgelegd (
productie 2) volgt dat [huurder] in de gehele huurperiode van mei 2018 tot en met maart 2024 in totaal een bedrag van € 51.475,00 verschuldigd was aan huur. Het betreft een periode van 71 maanden met een huurprijs van steeds € 725,00 per maand.
1 januari 2024 (€ 150,00) en 1 februari 2024 (€ 150,00). [huurder] erkent dat zij verder niets meer heeft betaald.
10.1 parkeren, parkeerplaats voor 1 auto, op de aangewezen parkeerruimte achter op bedrijfsterrein”. In de e-mails die partijen voor aanvang van de huur hebben gewisseld, is vermeld: “
parkeerruimte vrij”. Kennelijk hebben partijen hierin in de praktijk een gewoonte gevonden. Hoewel [verhuurder] erkent dat hij de auto van [huurder] een of tweemaal heeft geblokkeerd en dat beslist geen schoonheidsprijs verdient, kan er van een huurprijsvermindering geen sprake zijn. Niet gebleken is dat het voor [huurder] langer dan één of twee dagen onmogelijk is geweest om te parkeren op het terrein.
productie 3) volgt dat [verhuurder] aanspraak maakt op een bedrag van
€ 6.743,76. Dit bedrag is berekend als volgt:
€ 15.750,00 -/-
Elektra en gas
elektrawas er volgens [verhuurder] een individuele meter vanuit de leverancier die het verbruik van de woning afzonderlijk registreerde. In zijn overzicht (onder “ [huisnummer 1] meter hoog/laag”) heeft [verhuurder] de meterstanden genoteerd die door de leverancier in de verschillende jaarrekeningen zijn vermeld. [verhuurder] heeft de totale kosten voor elektra (stroom)
gedeeld doorhet totaal aantal verbruikte kWh volgens de jaarrekeningen (beide onder “ [huisnummer 2] + [huisnummer 1] electra totaal”). Dit betreft dus zowel de hoeveelheden (normaal en dal) voor zijn bedrijf (“zaak”; [huisnummer 2] ) als de hoeveelheden (normaal en dal) voor de woning (“woonhuis”; [huisnummer 1] ). Het resultaat hiervan is volgens [verhuurder] de “prijs per kWh”. Dit bedrag heeft hij
vermenigvuldigd methet totale verbruik van de woning (normaal + dal; onder “ [huisnummer 1] woning totaal”).
10 juni 2020 ( [factuurnummer] ):
4254
2099x
736
gaswas er volgens [verhuurder] één meter vanuit de leverancier, maar registreerde een (officiële) tussenmeter het verbruik van de woning. Om de kosten van dit verbruik te berekenen heeft [verhuurder] ook de totale kosten voor gas
gedeeld doorhet totaal aantal verbruikte m3, beide zoals vermeld in de jaarrekeningen, en dat
vermenigvuldigd methet verbruik van [huurder] volgens de tussenmeter.
5.192
3935x
2.491
werkelijkheeft verbruikt.
In de jaarrekeningen van de leverancier wordt bij alle variabele en ook bij sommige vaste kosten voor stroom namelijk vermeld: “ZakelijkVoordeel”. Dit geldt ook voor de variabele en de vaste kosten voor gas. Onduidelijk is dus of de kennelijk zakelijke tarieven wel als uitgangspunt kunnen dienen bij de berekening van de energiekosten die [huurder] (particulier) aan [verhuurder] moet betalen. De prijs per kWh is in de berekening van [verhuurder] bovendien een gemiddelde, zonder onderscheid tussen het normaal- en daltarief. Onduidelijk is wat dit betekent voor de hoogte van de energiekosten van de woning. De kantonrechter kan niet toetsen of en in hoeverre dit in het voor- of nadeel van [huurder] uitpakt. Kortom, de kantonrechter kan niet vaststellen of het door [verhuurder] berekende totaalbedrag van € 2.568,82 (elektra) respectievelijk € 19.324,95 (gas) het
werkelijkeverbruik van [huurder] vertegenwoordigt.
Water
wateris er volgens [verhuurder]
geenindividuele meter. Niet gesteld of gebleken is dat er een verdeelsleutel tussen partijen overeengekomen is bij aanvang van de huur. [verhuurder] heeft verklaard dat hij is uitgegaan van het gemiddelde verbruik van een eenpersoonshuishouden zoals dat op internet zou worden gepresenteerd. [verhuurder] heeft de kosten voor [huurder] begroot op € 100,00 per jaar, oftewel in totaal € 600,00 voor de gehele huurperiode. Desgevraagd heeft [verhuurder] ter zitting verklaard dat hij niet is uitgegaan van de jaarrekeningen van BrabantWater, terwijl deze wel door hem bij akte zijn overgelegd en daarin begin- en eindmeterstanden zijn opgenomen. [verhuurder] kan daarom niet worden gevolgd in zijn stellingen. Hij heeft onvoldoende onderbouwd gesteld wat het
werkelijkewaterverbruik van [huurder] was en welke kosten zij hiervoor aan [verhuurder] moet betalen.
Conclusie
€ 15.750,00 rekening heeft gehouden. [huurder] heeft de hoogte van dit bedrag ook erkend. Hiermee is wat de kantonrechter betreft de kous af; [huurder] hoeft niets meer te betalen voor energie, maar zij krijgt ook niets terug.
productie 2 bij de dagvaarding) is namelijk verzocht “binnen zestien dagen vanaf
heden” te betalen. Hiermee is onvoldoende rekening gehouden met de
ontvangstvan de brief door [huurder] ; niet gesteld of gebleken is ook wanneer zij de brief ontvangen heeft. In dit verband wordt verwezen naar de uitspraak van de Hoge Raad van
25 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2704. Bovendien is het zeer de vraag of in genoemde brief betaling is verlangd van het juiste bedrag. Kortom, de vordering wordt op dit punt afgewezen.
Daarnaast wordt slechts één punt salaris gemachtigde toegekend vanwege de voortdurende onduidelijkheid over de omvang van de verschuldigde bedragen en de wijze waarop die bedragen berekend zijn. Op basis van het toegewezen bedrag van € 5.325,00 is het tarief voor het salaris gemachtigde € 339,00 per punt (niet met btw belast).
Kortom, [huurder] wordt veroordeeld tot betaling van de proceskosten van in totaal
€ 723,72, en ook in de nakosten van € 135,00 (plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing).
3.De beslissing
19 maart 2025.