ECLI:NL:RBZWB:2025:1904

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 april 2025
Publicatiedatum
3 april 2025
Zaaknummer
C/02/427079 / HA ZA 24-546 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • Mr. Stoof
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van Scania voor schade door brand in vrachtwagen als gevolg van defect stopcontact

In deze civiele zaak vordert de naamloze vennootschap Nationale-Nederlanden Schadeverzekering Maatschappij N.V. (hierna: NN) schadevergoeding van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Scania Nederland B.V. (hierna: Scania) naar aanleiding van een brand in een vrachtwagen die door Scania is aangepast. NN is de verzekeraar van Value B.V., een transportonderneming die sinds 2014 klant is van Scania. De brand in de vrachtwagen vond plaats op 26 augustus 2021, en NN heeft de schade van € 29.876,03 aan Value vergoed. Scania heeft zich beroepen op een vervalbeding in de algemene voorwaarden, waar NN tegenin heeft gebracht dat dit in strijd is met de redelijkheid en billijkheid.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de algemene voorwaarden van Scania van toepassing zijn, maar dat het beroep op het vervalbeding in dit geval niet kan slagen. De rechtbank oordeelt dat Scania in strijd met de redelijkheid en billijkheid handelt door zich op het vervalbeding te beroepen, aangezien Scania de aansprakelijkheid voor de schade heeft erkend en geen verweer heeft gevoerd tegen de hoogte van de schade. De rechtbank heeft Scania veroordeeld tot betaling van het schadebedrag van € 30.608,92, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van aansprakelijkstelling, en heeft Scania ook veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK Zeeland-West-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: C/02/427079 / HA ZA 24-546
Vonnis van 2 april 2025
in de zaak van
de naamloze vennootschap
NATIONALE-NEDERLANDEN SCHADEVERZEKERING MAATSCHAPPIJ N.V.,
gevestigd te 's-Gravenhage,
eisende partij,
hierna te noemen: NN,
advocaat: mr. A.N.L. de Hoogh,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SCANIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Breda,
gedaagde partij,
hierna te noemen: Scania,
advocaat: mr. J.M.H.W. Bindels.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 11 december 2024 met de daarin genoemde stukken;
  • de akte overlegging producties van NN met productie 20;
  • de mondelinge behandeling op 18 februari 2025.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De besloten vennootschap Value B.V. (hierna: Value) is een transportonderneming voor goederenvervoer over de weg. NN is de verzekeraar van Value.
2.2.
Scania produceert, verhandelt en repareert bedrijfsauto’s. De naamloze vennootschap Bovemij N.V. (hierna: Bovemij) is de verzekeraar van Scania.
2.3.
Value is sinds 2014 een zakelijke klant van Scania.
2.4.
Scania hanteert algemene leverings- en betalingsvoorwaarden (hierna: de algemene voorwaarden). In de algemene voorwaarden is, voor zover relevant, het volgende opgenomen:
“(…)
ARTIKEL 9AANSPRAKELIJKHEID
(…)
§3.De klant vrijwaart Scania volledig voor alle aanspraken verband houdend met aan de klant geleverde zaken of voor hem verrichte werkzaamheden, die derden uit welke hoofde ook tegen Scania doen gelden.
(…)
§8.Iedere vordering op Scania verjaart na verloop van 1 jaar, en vervalt na verloop van 2 jaar, te rekenen vanaf het moment van het ontstaan van de vordering.(…)”
2.5.
Value is sinds 16 april 2019 eigenaar van een vrachtwagen van het merk Scania S-Serie S520 met [kenteken] (hierna: de vrachtwagen). In oktober 2019 heeft Scania in opdracht van Value een 24 volt stopcontact ingebouwd in het dashboard van de vrachtwagen.
2.6.
Value heeft op 23 oktober 2019 voor de werkzaamheden aan het stopcontact een factuur ontvangen van Scania. Op de achterkant van deze factuur stonden de algemene voorwaarden van Scania weergegeven.
2.7.
Op 26 augustus 2021 is er brand ontstaan in de vrachtwagen.
2.8.
Onderzoeksbureau I-TEK heeft in opdracht van NN onderzoek gedaan naar de oorzaak van de brand. De heer [naam] van Bovemij was ook bij het technisch onderzoek betrokken. Op 2 september 2021 heeft I-TEK, kort gezegd, gerapporteerd dat de brand is ontstaan wegens een elektrotechnisch mankement/defect als gevolg van de beschadiging van de twee-aderige voedingsdraad van het 24 volt stopcontact ten bate van het koffiezetapparaat van Value dat door Scania in de vrachtwagen is ingebouwd. Bovemij en Scania hebben erkend dat de brand in de vrachtwagen is ontstaan wegens een defect aan het door Scania ingebouwde stopcontact.
2.9.
NN heeft CED Nederland B.V. ingeschakeld voor de schadevaststelling aan de vrachtwagen. Uit het schaderapport volgt dat de schade een bedrag van € 29.876,03 betrof. NN heeft dit schadebedrag aan Value uitgekeerd.
2.10.
Bij brief van 18 november 2021 heeft Gouda & Bredius Assuradeuren, namens NN, Scania aansprakelijk gesteld voor de schade die door de brand aan de vrachtwagen is ontstaan.
2.11.
Bij e-mailbericht van 20 december 2021 heeft Bovemij gereageerd en een beroep gedaan op artikel 9.3 van de algemene voorwaarden. Bovemij schrijft:
“De algemene leveringsvoorwaarden is op deze schade van toepassing. (…) Mijn verzekerde wordt gevrijwaard voor alle aanspraken die betrekking heeft op de door hem uitgevoerde werkzaamheden. Dit betekent dat u uw vordering dient te staken en dat wij daarom deze schade niet aan u vergoeden.”
2.12.
NN en Bovemij hebben in de periode januari 2022-februari 2024 herhaaldelijk contact gehad per telefoon en e-mail waarbij, kort gezegd, NN Bovemij heeft gewezen op haar aansprakelijkheid en heeft verzocht om de schade aan de vrachtwagen te vergoeden en waarbij de aansprakelijkheid met een beroep op artikel 9.3 van de algemene voorwaarden door Bovemij werd afgewezen.
2.13.
Bij brief van 28 maart 2024 heeft de advocaat van NN Scania verzocht, en zo nodig gesommeerd:
“(…) Tussen partijen staat niet ter discussie dat er op 26 augustus 2021 brandschade in het voertuig van de verzekerde van mijn achterban is ontstaan. Evenzo staat niet ter discussie dat de verzekerde van Bovemij daarvoor aansprakelijk is (…)
Bovemij meent echter ten onrechte dat zij niet tot vergoeding van de schade gehouden zou zijn. Zulks vanwege artikel 9.3 van de beweerdelijke toepasselijke leveringsvoorwaarden die tussen verzekerden zou gelden. Als het al zo zou zijn dat voornoemde voorwaarden van toepassing zouden zijn, dan nog geldt dat Bovemij de bepaling onjuist uitlegt/interpreteert. Het behoeft geen betoog dat mijn achterban, gelet op de ratio en werking van subrogatie, geen derde is in de zin van voornoemd artikel.
De schade van mijn achterban bedraagt, zoals u bekend, EUR 29.195,03. Verder is Bovemij ook gehouden om de kosten van de toedrachtsonderzoeker (=EUR 1.413,89) te vergoeden. De vordering van mijn achterban bedraagt dan ook in totaal EUR 30.608,92 (exclusief de verschuldigde wettelijke rente en incassokosten). (…)”
2.14.
Bij e-mailbericht van 2 april 2024 heeft de advocaat van Bovemij gereageerd en de advocaat van NN meegedeeld dat de vordering zowel vervallen als verjaard is, gelet op artikel 9.8 van de algemene voorwaarden. In haar e-mailbericht van 15 mei 2024 heeft de advocaat van Bovemij/Scania meegedeeld dat de vordering van NN in ieder geval is vervallen omdat NN niet binnen twee jaar na augustus 2021 een procedure is gestart.

3.Het geschil

3.1.
NN vordert dat de rechtbank, bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad Scania veroordeelt tot betaling van:
een bedrag van € 30.608,92, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 26 augustus 2021, althans vanaf 18 november 2021, althans een in goede justitie te bepalen datum, van de dag van volledige voldoening;
de proces- en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente berekend vanaf zeven dagen na het wijzen van dit vonnis tot aan de dag van volledige vergoeding.
3.2.
NN legt aan haar vorderingen, kort gezegd, het volgende ten grondslag. Scania heeft jegens Value een onrechtmatige daad gepleegd door met het installeren van het stopcontact in de vrachtwagen één of meer veiligheidsnormen te schenden waarna brand is ontstaan. NN heeft als verzekeraar de schade ten gevolge van de brand voor een bedrag van
€ 29.876,03 aan Value vergoed. Scania is aansprakelijk voor deze geleden schade. Op grond van artikel 7:962 jo. 6:12 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) is Scania gehouden om de schade aan NN te vergoeden. Op grond van artikel 6:96 BW dient Scania daarnaast de gemaakte kosten voor het onderzoek naar de toedracht van de brand aan NN te vergoeden voor een bedrag van € 1.413,89.
3.3.
Scania voert verweer. In artikel 9.8 van de algemene voorwaarden is een vervalbeding opgenomen. Op grond van dit artikel vervalt iedere vordering op Scania na verloop van twee jaar te rekenen vanaf het moment van het ontstaan van de vordering. De vermeende vordering op Scania is medio september 2021 ontstaan. NN is pas ruim na de termijn van twee jaar een procedure jegens Scania gestart. De vordering van NN is reeds vervallen omdat de termijn van twee jaar is verlopen. Scania concludeert tot niet-ontvankelijkheid van NN, dan wel tot afwijzing van de vorderingen van NN, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van NN in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Algemene voorwaarden
4.1.
Hoewel NN in de dagvaarding de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden betwist, heeft zij die stelling ter zitting niet gehandhaafd. Tussen partijen is daarmee dus niet meer in geschil dat op de overeenkomst de algemene voorwaarden van Scania van toepassing zijn. NN doet vervolgens een beroep op vernietigbaarheid van de algemene voorwaarden nu deze voorwaarden niet aan Value ter hand zijn gesteld.
4.2.
Artikel 6:233, aanhef en onder b, BW bepaalt dat een beding in algemene voorwaarden vernietigbaar is indien de gebruiker (in casu: Scania) aan de wederpartij (in casu: Value) niet een redelijke mogelijkheid heeft geboden om van de algemene voorwaarden kennis te nemen, als bedoeld in art. 6:234 BW. Een redelijke en op de praktijk afgestemde uitleg van artikel 6:234 BW brengt mee dat aan de strekking van de in die bepaling vervatte regeling eveneens recht wordt gedaan, indien de wederpartij zich tegenover de gebruiker niet op vernietigbaarheid van een beding in algemene voorwaarden kan beroepen, wanneer zij ten tijde van het sluiten van de overeenkomst met dat beding bekend was of geacht kon worden daarmee bekend te zijn (hierna: de bekendheidsuitzondering).
4.3.
De bekendheidsuitzondering berust erop dat wanneer de wederpartij bekend is of geacht kan worden bekend te zijn met de algemene voorwaarden van de gebruiker of een daarin voorkomend beding, recht wordt gedaan aan de strekking van artikel 6:234 BW. Dit wordt niet anders wanneer de bekendheid van de wederpartij met de algemene voorwaarden of een daarin voorkomend beding, niet door toedoen van de gebruiker maar op andere wijze is ontstaan. Ook in dat geval kan de wederpartij zich daarom niet op vernietigbaarheid op de voet van artikel 6:233, aanhef en onder b, BW beroepen.
4.4.
Tussen partijen is niet in geschil dat Value en Scania sinds 2014 een zakelijke relatie hadden. Volgens Scania heeft zij sinds 2017 aan Value 19 keer een factuur voor diverse werkzaamheden gestuurd. Value heeft kennis kunnen nemen van deze voorwaarden nu de algemene voorwaarden achterop iedere factuur gedrukt staan, aldus Scania. Scania heeft tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat het bij de door haar voor Value uitgevoerde werkzaamheden ging om gelijksoortige overeenkomsten, namelijk de opdracht tot het aanpassen van de vrachtwagen naar wens van Value. NN betwist dat er sprake was van gelijksoortige overeenkomsten nu Scania werkzaamheden verrichtte aan de vrachtwagen in het kader van algemeen onderhoud, maar de werkzaamheden aan het stopcontact een specifieke opdracht van Value aan Scania betrof.
4.5.
Dat de ene aanpassing leidt tot meer comfort voor Value maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat er geen sprake is van gelijksoortige overeenkomsten. NN voert weliswaar aan dat de algemene voorwaarden bij het sluiten van de eerste overeenkomst aan Value ter hand hadden moeten zijn gesteld en beroept zich hierbij op het arrest Geurtzen/Kampstaal [1] , maar deze uitleg van het arrest berust naar het oordeel van de rechtbank op een onjuist lezing aangezien deze situatie als voorbeeld door de Hoge Raad wordt aangehaald. Uit het arrest kan niet worden afgeleid dat dit een vereiste is. Value had een redelijke mogelijkheid om kennis te nemen van de algemene voorwaarden nu Scania onbetwist heeft gesteld dat zij sinds 2017 tenminste 19 facturen aan Value heeft gestuurd en de algemene voorwaarden altijd op de achterkant van de facturen stonden weergegeven. Het beroep van NN op vernietigbaarheid van de algemene voorwaarden slaagt niet.
Vervalbeding
4.6.
Scania beroept zich op het vervalbeding ex artikel 9.8 van de algemene voorwaarden. Omdat NN niet binnen twee jaar na het ontstaan van de vordering een procedure is gestart moet volgens Scania de vordering van NN worden afgewezen. NN stelt dat het vervalbeding niet van toepassing is nu de grondslag van haar vordering een onrechtmatige daad betreft. Daarnaast is de termijn van twee jaar gestuit doordat partijen herhaaldelijk hebben gecommuniceerd, is het beding onredelijk bezwarend en handelt Scania in strijd met de redelijkheid en billijkheid door een beroep te doen op het vervalbeding.
Onrechtmatige daad
4.7.
NN stelt dat sprake is van een zelfstandige onrechtmatige daad van Scania ex artikel 6:162 BW, welke onrechtmatige daad niet wordt behelst door de toepasselijkheid van het vervalbeding.
4.8.
Naar het oordeel van de rechtbank vindt deze stelling van NN geen steun in de wet, jurisprudentie of tekst van het vervalbeding. Omdat de feitelijke grondslag van de veronderstelde vordering uit onrechtmatige daad erop neerkomt dat aan de zijde van Scania sprake is van tekortschieten bij de uitvoering van de opdracht, wordt de rechtsvordering tussen partijen mede beheerst door de in dat verband overeengekomen vervaltermijn. Naar het oordeel van de rechtbank maakt de situatie dat door NN wordt aangevoerd dat sprake is van een onrechtmatige daad niet dat dus de algemene voorwaarden en het daarin opgenomen vervalbeding geen kracht meer toekomt.
Verjarings-en vervaltermijn zijn gesauveerd
4.9.
NN stelt dat door de eerdere correspondentie tussen partijen de vervaltermijn is veiliggesteld en het om die reden niet uitmaakt dat zij pas twee jaar nadat de schade aan de vrachtwagen is ontstaan, en daarmee de vordering op Scania, een procedure jegens Scania is gestart.
4.10.
De rechtbank is van oordeel dat het toezenden van een aansprakelijkstelling of het voeren van correspondentie daarover onvoldoende is om de vervaltermijn te verlengen of uit te laten werken. Het doel van een vervalbeding is het geven van zekerheid aan de debiteur, in dit geval Scania, dat zij niet na een lange tijd nog kan worden belast met een vordering van een crediteur, in dit geval NN als verzekeraar van Value. Een vervalbeding zorgt ervoor dat crediteuren rechtsvorderingen binnen een afzienbare tijd moeten instellen. Als het verzenden van een aansprakelijkstelling en verdere communicatie daarover – zonder dat het vorderingsrecht te gelde wordt gemaakt – voldoende zou zijn om de vervaltermijn te verlengen, zou dit gelijk komen te staan aan een verjaringstermijn die kan worden gestuit. In dat geval wordt voorbij gegaan aan het doel van het vervalbeding. Het vervalbeding heeft juist een sterkere en meer beperkende werking dan een verjaringstermijn, omdat niet alleen de rechtsvordering na de termijn teniet gaat, maar ook het vorderingsrecht zelf.
Onredelijk bezwarend
4.11.
NN stelt dat het vervalbeding moet worden aangemerkt als onredelijk bezwarend ex artikel 6:233 sub a BW.
4.12.
Op grond van artikel 6:233 sub a BW is een beding in algemene voorwaarden vernietigbaar als het, gelet op de aard en de overige inhoud van de overeenkomst, de wijze waarop de voorwaarden zijn tot stand gekomen, de wederzijds kenbare belangen van partijen en de overige omstandigheden van het geval, onredelijk bezwarend is voor de wederpartij van de gebruiker van die algemene voorwaarden. Daarbij komt het aan op de beoordeling van eventuele onredelijk bezwarende gevolgen waaraan het beding, de wederpartij van aanvang van de overeenkomst af blootstelt.
4.13.
Uit jurisprudentie volgt dat bedingen die een wettelijke vervaltermijn verkorten tot een vervaltermijn van één jaar of meer, niet vallen onder artikel 6:236 sub g noch onder artikel 6:237 sub h BW, en wat hun inhoud betreft alleen getoetst kunnen worden aan de open norm van art. 6:233 sub a BW. Alle overige vervalbedingen vallen onder het bereik van artikel 6:237 aanhef en onder h BW. [2]
4.14.
NN doet een beroep op artikel 6:237 onder h BW. NN stelt dat Value een kleine transportondernemer betrof, zonder personeel in dienst. Artikel 6:237 BW ziet op de situatie dat een overeenkomst met een natuurlijk persoon is gesloten, die niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf. Hier is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van. Value is, ondanks de volgens NN gestelde kleine omvang van de onderneming, wel aan te merken als ondernemer nu Value met Scania heeft gehandeld in het kader van haar bedrijfsactiviteit. De in de algemene voorwaarden van Scania opgenomen termijn voor het vervalbeding is twee jaar. Naar het oordeel van de rechtbank is het in dat geval niet onredelijk bezwarend als Scania jegens Value een beroep op het vervalbeding zou toekomen. Dit mede gelet op de situatie dat de wettelijke vervaltermijn van één jaar voor consumenten niet als onredelijk bezwarend wordt gezien en het vervalbeding in artikel 9.8 van de algemene voorwaarden twee jaar betreft. Het beroep van NN op de onredelijk bezwarendheid van het vervalbeding gaat niet op.
Redelijkheid en billijkheid
4.15.
NN stelt dat het beroep van Scania op het vervalbeding van artikel 9.8 van de algemene voorwaarden in strijd is met de redelijkheid en billijkheid van artikel 6:248 lid 2 BW.
4.16.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben zowel de heer [naam] namens Bovemij als de advocaat van Scania bevestigd dat de schade aan de vrachtwagen is ontstaan door de bedrading van het door Scania geplaatste stopcontact. De aansprakelijkheid van Scania ten aanzien van de door Value geleden schade wordt dus door Scania erkend.
4.17.
De advocaat van Scania heeft aangevoerd dat Bovemij, namens Scania, direct na de aansprakelijkheidsstelling heeft aangegeven niet tot vergoeding van de schade over te zullen gaan en dat het dus aan NN was om tijdig (gerechtelijke) vervolgstappen te ondernemen jegens Scania. Tijdens de mondelinge behandeling heeft Scania echter ook meegedeeld dat het standpunt op grond waarvan zij niet tot uitbetaling van de schade is overgegaan (artikel 9.3 algemene voorwaarden) achteraf onhoudbaar is gebleken. Naar het oordeel van de rechtbank kan Scania zich bij die omstandigheden in het licht van de redelijkheid en billijkheid niet beroepen op het vervalbeding. NN heeft aangevoerd dat zij er vertrouwen in had dat de zaak – conform normaal gebruik – tussen NN en Bovemij als verzekeraars zou worden opgelost en dat Scania, op het moment dat er een jurist bij de zaak zou worden betrokken, zou inzien dat het beroep op artikel 9.3 van de algemene voorwaarden niet zou slagen. Door zich twee jaar lang – al dan niet bewust – te beroepen op de exoneratie waarvan Scania achteraf ook zelf vaststelt dat dat standpunt niet houdbaar is gebleken en door zich daarna te beroepen op het vervalbeding, na de ommekomst van de termijn van twee jaar, handelt Scania in strijd met de redelijkheid en billijkheid. Dat NN in haar eigen algemene voorwaarden ook een vervalbeding hanteert, en dus volgens Scania hierop bedacht had moeten zijn, doet hier niets aan af. NN heeft gemotiveerd gesteld dat de aansprakelijkheid door Scania was erkend en dat volgens haar het heikele punt in artikel 9.3 van de algemene voorwaarden zat, om welke reden Scania niet tot uitkering van de schade over wenste te gaan. NN heeft onbetwist gesteld dat zij telkens met Scania getracht heeft in onderling overleg, buitengerechtelijk, tot een oplossing te komen. Die proceshouding kan haar in het licht van deze omstandigheden niet worden tegengeworpen.
4.18.
Gezien het voorgaande is het beroep van Scania op het vervalbeding van artikel 9.8 van de algemene voorwaarden in strijd met de redelijkheid en billijkheid. Daarmee komt Scania geen beroep op het vervalbeding toe. Nu Scania de aansprakelijkheid heeft erkend en geen verweer heeft gevoerd tegen de hoogte van de door I-TEK begrootte schade van
€ 29.876,03 dan wel de door I-TEK gemaakte onderzoekskosten van € 1.413,89, is deze vordering voor een totaalbedrag van € 30.608,92 toewijsbaar.
4.19.
De wettelijke rente over het bedrag van € 30.608,92 zal worden toegewezen vanaf 18 november 2021, zijnde de datum waarop Scania aansprakelijk is gesteld voor de geleden schade.
Kosten
4.20.
Scania is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van NN worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
112,37
- griffierecht
2.889,00
- salaris advocaat
1.572,00
(2 punten × € 786,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
4.751,37
4.21.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen, met dien verstande dat de rechtbank niet de gevorderde termijn van zeven dagen, maar een termijn van binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe redelijk acht.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt Scania tot betaling aan NN van een bedrag van € 30.608,92, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 18 november 2021 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt Scania in de proceskosten van € 4.751,37, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als Scania niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
veroordeelt Scania tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Stoof en in het openbaar uitgesproken op 2 april 2025.