ECLI:NL:RBZWB:2025:1929

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 maart 2025
Publicatiedatum
3 april 2025
Zaaknummer
C/02/432577 / JE RK 25-389
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Tempel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van jeugdzorg

In deze zaak heeft de kinderrechter op 14 maart 2025 uitspraak gedaan in een verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De minderjarigen verblijven in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder, waar zij nog niet alle doelen hebben behaald. De vader van de kinderen heeft aangegeven dat hij geen juridische procedure wil en dat hij het verzoek om verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing niet nodig acht, omdat de kinderen al grotendeels bij hem verblijven. De kinderrechter heeft de feiten en standpunten van de betrokken partijen, waaronder de GI (Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering), de vader en de moeder, in overweging genomen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de uithuisplaatsing nog steeds noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van de minderjarigen, maar heeft ook begrip voor de frustraties van de vader. Uiteindelijk heeft de kinderrechter besloten het verzoek van de GI af te wijzen, omdat de machtiging tot uithuisplaatsing contraproductief zou zijn voor de samenwerking tussen de vader en de jeugdzorg.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/432577 / JE RK 25-389
Datum uitspraak: 14 maart 2025
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING EN JEUGDRECLASSERING, gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen de GI,
over
[minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2011 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2014 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat mr. J. van Rooijen te Tilburg,
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats 2] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 3 maart 2025;
  • de beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 6 maart 2025.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 14 maart 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de vader met zijn advocaat;
- een vertegenwoordiger van de GI.
De moeder is niet verschenen. De kinderrechter stelt vast dat de moeder wel juist is opgeroepen.
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige 1] en [minderjarige 2] naar hun mening gevraagd. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben hierover ieder afzonderlijk op 13 maart 2025 een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de zitting heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.2.
Bij beschikking van 9 december 2024 heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling verlengd tot 11 september 2025 en is de machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie jeugdhulpaanbieder verlengd voor de duur van drie maanden, tot 9 maart 2025.
2.3.
Bij beschikking van 6 maart 2025 heeft de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen in een accommodatie jeugdhulpaanbieder (ambtshalve) verlengd met ingang van 9 maart 2025 tot 23 maart 2025, omdat onderhavig verzoek te laat door de GI is ingediend en niet tijdig op zitting behandeld kon worden. De behandeling van het verzoek is voor het overige aangehouden tot voormelde zitting op 14 maart 2025.
2.4.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] wonen bij de vader en verblijven bij [jeugdzorg] in [plaats] .

3.Het verzoek

3.1.
Thans is aan de orde het verzoek van de GI de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te verlengen tot 9 juli 2025 en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1.
De GI heeft ter onderbouwing van het verzoek aangegeven dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] begin februari 2024 geplaatst zijn bij [jeugdzorg] ter behandeling van hun gedragsproblematiek. De vader en de moeder krijgen ambulante begeleiding. Beide ouders hebben ingestemd met deze plaatsing. De vader heeft tot januari 2025 EMDR-therapie gehad. Hij stelt zich goed open voor de adviezen van [jeugdzorg] . De minderjarigen verblijven nu van zondagavond tot woensdagmiddag bij de vader en de andere dagen bij [jeugdzorg] . Zij hebben een dag om de week contact met de moeder. De minderjarigen hebben hun doelen nog niet helemaal behaald bij [jeugdzorg] . Een langere plaatsing daar is daarom nodig. Er is in samenwerking tussen [jeugdzorg] en de vader een opbouwschema gemaakt om de kinderen steeds meer bij de vader thuis te laten verblijven. De streefdatum voor een volledige thuisplaatsing is 1 juli 2025. De GI heeft getwijfeld of een machtiging tot uithuisplaatsing in deze situatie nog nodig is, omdat de kinderen merendeel van de tijd al bij de vader verblijven en de vader instemt met de deeltijdplaatsing bij [jeugdzorg] . De vader heeft aangegeven geen juridische procedure te willen. Uiteindelijk is door de GI in overleg met de juridisch adviseur van de GI besloten toch dit verzoek in te dienen, omdat er nog steeds sprake is van een structurele deeltijdplaatsing bij een zorginstelling binnen de ondertoezichtstelling.
4.2.
De vader heeft naar voren gebracht dat hij vreest dat hij over enkele weken weer voor de kinderrechter moet komen, omdat de GI dan weer een verzoek verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing heeft ingediend en de einddatum van de thuisplaatsing weer heeft verlegd. Hij werkt goed mee, hij houdt zich aan de afspraken en hij stemt in met de deeltijdplaatsing van de kinderen bij [jeugdzorg] . Hij begrijpt niet waarom dan een machtiging voor de uithuisplaatsing van de kinderrechter nodig is. Voor hem is het wettelijk kader en wat de juristen vinden niet van belang. De procedure levert druk op bij de vader en werkt averechts op zijn gemoed, motivatie en coöperatieve instelling. Hij ervaart het als een blijk van wantrouwen. Namens de vader wordt verzocht het verzoek af te wijzen. De machtiging tot uithuisplaatsing is namelijk daardoor niet in het belang van de kinderen. De machtiging tot uithuisplaatsing is niet nodig om het traject bij [jeugdzorg] door te laten lopen. De vader zal zich houden aan de afspraken die hij met [jeugdzorg] heeft gemaakt.
4.3.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben beiden, kort samengevat, in het gesprek met de kinderrechter aangegeven dat zij het fijn vinden dat zij binnenkort weer helemaal bij hun vader thuis mogen wonen.

5.De beoordeling

5.1.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de kinderrechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
5.2.
De vorige keer dat de GI een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] heeft gevraagd, heeft de kinderrechter (in de beschikking van 9 december 2024) uitdrukkelijk deze machtiging beperkt tot een duur van drie maanden, tot 9 maart 2025. In de afgelopen weken is echter bij [jeugdzorg] gebleken dat de kinderen hun individuele doelen nog niet hebben behaald. In overleg met de vader en de moeder is daarom besloten dat de kinderen nu nog twee overnachtingen per week en vanaf begin mei tot 1 juli 2025 nog één overnachting per week bij [jeugdzorg] verblijven. De vader heeft goed in het belang van de kinderen gehandeld door de samenwerking met [jeugdzorg] aan te blijven gaan en hiermee in te stemmen.
5.3.
Tijdens de zitting is gesproken over de vraag of een machtiging tot uithuisplaatsing nog noodzakelijk is als de kinderen het merendeel van de tijd al bij de (gezaghebbende) ouder verblijven en de ouders instemmen met de deeltijdplaatsing in de accommodatie van de jeugdhulpaanbieder. Duidelijk is dat de uithuisplaatsing nog in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] noodzakelijk is. De kinderrechter heeft tijdens de zitting aangegeven dat uit de wet en de jurisprudentie blijkt dat het deeltijdverblijf van de kinderen bij [jeugdzorg] in dit geval wel met een machtiging tot uithuisplaatsing via de kinderrechter zou moeten.
5.4.
De kinderrechter wijst daarbij op de conclusie van de Procureur-Generaal van de Hoge Raad van 22 januari 2021 (ECLI:NL:PHR:2021:57). Daarin is namelijk als één van de factoren om dit te beoordelen aangegeven ‘bij wie het initiatief ligt van het verblijf buiten het gezin’. In dit geval heeft de GI beslist en geregeld dat de kinderen bij [jeugdzorg] gingen verblijven. De plaatsing van de kinderen is begonnen met een uithuisplaatsing waar een machtiging tot uithuisplaatsing voor nodig was en is verleend. Dit maakt dat de kinderrechter vindt dat ook een machtiging van de kinderrechter nodig is voor de verdere plaatsing bij [jeugdzorg] , ook als is dat maar voor één of twee nachten per week.
5.5.
De GI heeft dus terecht gevraagd om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen. De kinderrechter begrijpt echter ook de gevoelens van de vader hierover. De vader werkt goed mee, hij houdt zich aan de afspraken en handelt daarmee in het belang van de kinderen. Het is begrijpelijk dat het hem frustreert dat aan hem niet het vertrouwen wordt gegeven om dit laatste stukje van het traject bij [jeugdzorg] zonder bemoeienis van de kinderrechter te doen. Het is belangrijk dat de vader weet dat dit niet aan hem ligt dat, maar dat het verzoek van de GI nodig was op basis van de wet en de jurisprudentie.
5.6.
Ondanks dat formeel een machtiging tot uithuisplaatsing nodig is, zal de kinderrechter toch een uitzondering maken. De kinderrechter heeft er namelijk volledig vertrouwen in dat de vader zal blijven meewerken aan het traject bij [jeugdzorg] voor die enkele dagen dat de kinderen de komende maanden nog daar zullen verblijven. Dit heeft hij in de afgelopen maanden ook laten zien. De machtiging tot uithuisplaatsing werkt contraproductief op deze samenwerking, omdat de vader daardoor een gevoel van wantrouwen krijgt, wat bij hem een grote rol speelt. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn het meest gebaat bij een goede samenwerking tussen de vader en [jeugdzorg] en de GI. Op basis van het belang van de kinderen wijst de kinderrechter het verzoek van de GI daarom af.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 14 maart 2025 door mr. Tempel, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Verger-Maas als griffier, en op schrift gesteld op 28 maart 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.