ECLI:NL:RBZWB:2025:2037

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 april 2025
Publicatiedatum
9 april 2025
Zaaknummer
23/11749 WW
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het aantal vrij te laten uren als zelfstandige tijdens WW-uitkering

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eiser over het aantal vrij te laten uren als zelfstandige tijdens het ontvangen van een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Eiser had een WW-uitkering aangevraagd na het niet verlengen van zijn arbeidsovereenkomst bij de gemeente Drimmelen. Het UWV had aanvankelijk het aantal vrij te laten uren vastgesteld op 184,03 per maand, maar dit werd later verlaagd naar 117,45 per maand na bezwaar van de ex-werkgever. Eiser betoogde dat het UWV ten onrechte de uren die hij als zelfstandige had gewerkt tijdens verlof niet had meegerekend. De rechtbank oordeelde dat de uren die eiser als zelfstandige had gewerkt tijdens verlof niet konden worden meegenomen in de berekening van de vrij te laten uren, omdat deze uren niet naast zijn dienstbetrekking waren verricht. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, omdat eiser geen nadeel had ondervonden van de wijziging in het aantal vrij te laten uren. De rechtbank concludeerde dat het UWV de vrij te laten uren terecht had vastgesteld op 117,45 per maand, en dat er geen strijd was met het rechtszekerheidsbeginsel.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/11749 WW

uitspraak van de meervoudige kamer van 9 april 2025 in de zaak tussen

[eiser], uit [plaats], eiser

gemachtigde: mr. N.J. Brouwer,
en
De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV: kantoor Breda), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser over het aantal vrij te laten uren als zelfstandige tijdens het ontvangen van een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW).
1.1.
Met het besluit van 17 april 2023 (primair besluit I) heeft het UWV aan eiser een WW-uitkering toegekend met ingang van 3 april 2023. Het UWV heeft eiser daarbij meegedeeld dat het aantal vrij te laten uren wegens het werken als zelfstandige naast zijn dienstverband is vastgesteld op 184,03 per maand. Aan eiser is meegedeeld dat zolang hij dit aantal uren of minder werkt, dit geen gevolgen heeft voor zijn WW-uitkering, maar dat zijn WW-uitkering definitief wordt verlaagd, als hij meer uren werkt. De ex-werkgever, die eigenrisicodrager is, heeft bezwaar gemaakt tegen primair besluit I.
1.2.
Het UWV heeft vervolgens het besluit van 11 juli 2023 (primair besluit II) genomen, waarin aan eiser is meegedeeld dat het aantal uren dat hij als zelfstandige mag werken zonder dat dit invloed heeft op zijn WW-uitkering is vastgesteld op 117,45 per maand. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.3.
Met het bestreden besluit van 17 november 2023 op het bezwaar van eiser is het UWV bij dat besluit gebleven.
1.4.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 26 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde en mr. H.J.J. Verhoeven namens het UWV.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser heeft laatstelijk gewerkt als medewerker buitendienst bij de gemeente Drimmelen op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van 1 oktober 2022 tot 1 april 2023 met een arbeidsomvang van 36 uur per week. Daarvóór werkte eiser op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van 1 oktober 2021 tot en met 30 september 2022 bij de gemeente Rucphen. Naast de werkzaamheden in loondienst was eiser als zelfstandig hovenier werkzaam.
2.1.
Eiser heeft op 30 maart 2023 een WW-uitkering aangevraagd, omdat zijn arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd bij de gemeente Drimmelen niet is verlengd. Op het aanvraagformulier WW heeft eiser opgave gedaan van de door hem gewerkte uren als zelfstandige, waarbij hij heeft toegelicht dat hij (ook) tijdens verlofdagen in zijn eigen bedrijf heeft gewerkt.
2.2.
Het UWV heeft aanvankelijk de vrij te laten uren bepaald op 184,03 per maand volgens eisers eigen opgave. Naar aanleiding van het bezwaar van de ex-werkgever tegen primair besluit I heeft het UWV de vrij te laten uren bepaald op 117,45 per maand.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of het UWV de vrij te laten uren juist heeft vastgesteld op 117,45 uur per maand. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Beroepsgronden
5. Eiser voert, samengevat, aan dat het UWV het aantal vrij te laten uren ten onrechte lager heeft vastgesteld. Eiser wijst op de tekst van artikel 8, tweede lid, van de WW en ziet daarin bevestiging van zijn standpunt dat alle uren, die hij in de referteperiode heeft gewerkt naast zijn dienstverband, meegenomen moeten worden. Dus ook de uren die tijdens verlof zijn gewerkt. Door die laatstgenoemde uren buiten beschouwing te laten, rekt het UWV de rechtspraak en regelgeving op ontoelaatbare wijze op. Een groot aantal van de uren als zelfstandige zijn niet gewerkt tijdens op non-actiefstelling, maar tijdens een vakantie die niet te kwalificeren is als vrijstelling van werk. Ten slotte wijst eiser nog op het feit dat een en ander is besproken met een medewerker van het UWV en destijds akkoord is bevonden. Bij de toekenning van de WW-uitkering (primair besluit I) gaf het geen aanleiding tot vaststelling van een lager aantal vrij te laten uren, hoewel de situatie bekend was. Pas lang daarna is het aantal uren verlaagd en dat is in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel.
Overwegingen van de rechtbank
Procesbelang
6. Uit vaste rechtspraak volgt dat pas sprake is van (voldoende) procesbelang als het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het indienen van (hoger) beroep nastreeft, daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang. Als sprake is van een periode die al verstreken is, blijft procesbelang aanwezig als een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit van belang kan zijn voor een toekomstige periode. Daarnaast kan procesbelang aanwezig blijven in verband met de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding, tenzij op voorhand onaannemelijk is dat schade is geleden. [1]
6.1.
De WW-uitkering van eiser had een duur van maximaal 24 maanden en liep tot en met (uiterlijk) 2 april 2025. Hoewel die periode inmiddels is verstreken en de uitkering dus is geëindigd, heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank procesbelang bij de beoordeling van zijn beroep. Reden daarvoor is dat eiser stelt dat hij schade heeft geleden en dit niet op voorhand onaannemelijk is, zodat voldaan is aan het hiervoor genoemde criterium.
Berekening vrij te laten uren
7. Voor een zelfstandige geldt dat hij de hoedanigheid van werknemer behoudt voor zover hij het aantal uren dat hij als zelfstandige werkte voor zijn werkloosheid niet uitbreidt. Dit zijn de zogenoemde ‘vrij te laten uren’.
7.1.
Dit is geregeld in artikel 8, tweede lid van de WW en deze bepaling luidt met ingang van 1 januari 2015 als volgt: in afwijking van het eerste lid behoudt een persoon de hoedanigheid van werknemer voor zover het aantal uren in een kalenderweek waarop hij werkzaamheden in de uitoefening van een bedrijf of in de zelfstandige uitoefening van een beroep verricht niet hoger is dan het gemiddeld aantal uren per kalenderweek waarop hij deze werkzaamheden verrichtte in de 26 kalenderweken onmiddellijk voorafgaande aan het moment waarop de werkzaamheden in dienstbetrekking, waaruit de werknemer werkloos is geworden, eindigden.
7.2.
Voor 1 januari 2015 bestond er geen wettelijke regeling en hanteerde het UWV een buitenwettelijk begunstigend beleid dat door de Centrale Raad van Beroep (CRVB) akkoord is gevonden. [2] Met artikel 8, tweede lid, van de WW, zoals dat luidt per 1 januari 2015, is beoogd het voorheen door het UWV gevoerde beleid over de vaststelling van de vrij te laten uren voor werkzaamheden als zelfstandige voort te zetten en van een wettelijke basis te voorzien. Dit betekent dat voor de vaststelling van de vrij te laten uren uitgegaan moet worden van de werkzaamheden als zelfstandige die feitelijk naast de werkzaamheden in dienstbetrekking werden verricht. [3] De letterlijke tekst van artikel 8, tweede lid, WW duidt er ook op dat de periode van 26 weken ligt voor het moment, waarop de werkzaamheden in de dienstbetrekking eindigden. Meetmoment is dus niet het moment waarop de dienstbetrekking is beëindigd, maar het moment dat de werkzaamheden zijn beëindigd.
7.3.
Voor eiser betekent dit het volgende. Eiser was vanaf 8 maart 2023 door zijn ex-werkgever vrijgesteld van werkzaamheden. De periode van 26 kalenderweken loopt dan van 8 september 2022 tot 8 maart 2023. Tussen partijen is verder niet meer in geschil dat uren gewerkt tijdens op non-actief stelling en opgenomen verlofdagen aan het einde van de dienstbetrekking niet meetellen voor de vaststelling van de vrij te laten uren.
7.4.
In geschil is of de tijdens verlof als zelfstandige gewerkte uren moeten worden meegenomen in de berekening van de vrij te laten uren. Daarvoor is bepalend of deze uren al dan niet feitelijk
naasteisers gewone werkzaamheden in dienstbetrekking zijn verricht. De rechtbank is van oordeel dat de werkzaamheden die eiser als zelfstandige heeft verricht tijdens verlof, feitelijk niet zijn verricht naast de gewone werkzaamheden in dienstbetrekking. Eiser was op een verlofdag immers vrijgesteld van de verplichting om de overeengekomen arbeid te verrichten en daardoor in staat om meer uren als zelfstandige te werken dan anders het geval zou zijn geweest. De werkzaamheden die eiser als zelfstandige heeft verricht tijdens verlof, zijn in de plaats gekomen voor de uren die eiser tijdens het dienstverband feitelijk minder werkte vanwege het verlof. Dat brengt mee dat hij deze werkzaamheden als zelfstandige niet
naastzijn werkzaamheden in dienstverband heeft verricht, maar
in plaats vandeze werkzaamheden. Bij het vaststellen van het aantal vrij te laten uren kunnen daarom niet worden betrokken de uren die eiser als zelfstandige heeft gewerkt tijdens verlof in het kader van zijn dienstbetrekking.
7.5.
Verder neemt de rechtbank in aanmerking dat eiser in de bezwaarprocedure heeft verklaard dat hij in reguliere werkweken (dus zonder verlof) 27 uur als zelfstandige heeft gewerkt. Dit komt overeen met 117,45 uur per maand. Het aantal vrij te laten uren is dus terecht bepaald op 117,45.
Beroep op het rechtszekerheidsbeginsel
8. In het primaire besluit I is aan eiser zonder voorbehoud meegedeeld dat per 3 april 2023 de vrij te laten uren zijn vastgesteld op 184,03 per maand. Met het primaire besluit II heeft het UWV primair besluit I hersteld en de vrij te laten uren vastgesteld op 117,45 per maand.
8.1.
De rechtbank stelt voorop dat een bestuursorgaan gemaakte fouten mag herstellen, tenzij dit in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel. [4] In dit geval is geen sprake van strijd met de rechtszekerheid, omdat eiser in de periode van 3 april 2023 (ingangsdatum WW-uitkering) tot 11 juli 2023 (datum primair besluit II) 184,03 uur per maand als zelfstandige mocht werken, maar volgens eisers eigen opgave nooit meer dan (het later vastgestelde aantal van) 117,45 uur per maand heeft gewerkt. Eiser heeft daarom in deze periode geen nadeel ondervonden als gevolg van het later gewijzigde standpunt van het UWV. Zijn WW-uitkering is ook niet ten nadele (gedeeltelijk) beëindigd omdat hij – door de verlaging van het aantal vrij te laten uren – (achteraf bezien) teveel uren zou hebben gewerkt.
8.2.
Een onjuiste beoordeling van het UWV in het verleden betekent niet dat deze voor de toekomst moet blijven bestaan. Vanaf 11 juli 2023 (datum primair besluit II) heeft eiser rekening kunnen houden met het feit dat hij niet meer dan 117,45 uur per maand mocht werken als zelfstandige zonder dat dit gevolgen had voor zijn WW-uitkering; en sindsdien heeft hij daadwerkelijk ook niet meer uren gewerkt. Indien het UWV bij de toekenning van de WW-uitkering meteen een juist besluit had genomen, had eiser vanaf dat moment ook met dit aantal uren rekening moeten houden. Eiser heeft dan ook geen nadeel ondervonden van het feit dat het UWV de gemaakte fout voor de toekomst heeft hersteld. Eisers beroep op strijd met het rechtszekerheidsbeginsel slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is op 9 april 2025 gedaan door mr. J.E.C. Vriends, voorzitter, en mr. S.A.M.L. van de Sande en mr. J.W. Ponds, leden, in aanwezigheid van mr. T.B. Both-Attema, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Werkloosheidswet
Artikel 3, eerste lid.
Werknemer is de natuurlijke persoon, jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd, die in privaatrechtelijke of in publiekrechtelijke dienstbetrekking staat.
Artikel 8, eerste lid.
Een persoon wiens dienstbetrekking geheel of gedeeltelijk is geëindigd, behoudt de hoedanigheid van werknemer, voor zover hij geen werkzaamheden verricht uit hoofde waarvan hij op grond van deze wet niet als werknemer wordt beschouwd, behalve als die werkzaamheden worden aangemerkt als vrijwilligerswerk.
Artikel 8, tweede lid.
In afwijking van het eerste lid behoudt een persoon de hoedanigheid van werknemer voor zover het aantal uren in een kalenderweek waarop hij de werkzaamheden uit hoofde waarvan hij op grond van deze wet niet als werknemer wordt beschouwd, verricht niet hoger is dan het gemiddeld aantal uren per kalenderweek waarop hij deze werkzaamheden verrichtte in de 26 kalenderweken onmiddellijk voorafgaande aan het moment waarop de werkzaamheden in dienstbetrekking, waaruit de werknemer werkloos is geworden, eindigden.

Voetnoten

1.Centrale Raad van Beroep (CRvB) 19 september 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2828.
2.Onder andere in CRvB 27 mei 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BM7453, r.o. 7.2.
3.CRvB 4 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1042.
4.CRvB 28 mei 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1154.