ECLI:NL:RBZWB:2025:2084

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 april 2025
Publicatiedatum
11 april 2025
Zaaknummer
BRE 24/274
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanspraak op studiefinanciering van een EU-burger met behoud van migrerend werknemerschap

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 8 april 2025, wordt het beroep van eiseres, een EU-burger zonder Nederlandse nationaliteit, beoordeeld inzake haar aanspraak op studiefinanciering. Eiseres had eerder studiefinanciering ontvangen, maar DUO weigerde deze voor de periode juni tot en met december 2023, met het argument dat zij niet voldeed aan de nationaliteitseis. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar DUO handhaafde zijn standpunt. De rechtbank oordeelt dat eiseres onvrijwillig werkloos was en dat zij haar status als migrerend werknemer niet had verloren, ondanks dat zij zich te laat had ingeschreven bij het UWV. De rechtbank concludeert dat DUO ten onrechte heeft gesteld dat eiseres geen recht had op studiefinanciering en verklaart het beroep gegrond. DUO wordt opgedragen om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak en moet het griffierecht terugbetalen aan eiseres. De rechtbank wijst ook de proceskosten toe aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/274 WSFBSF

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 april 2025 in de zaak tussen

[eiseres], uit [plaats], eiseres

(gemachtigde: mr. P.S. Folsche),
en
de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres inzake haar aanspraak op studiefinanciering.
1.1.
Met het besluit van 16 augustus 2023 heeft DUO eiseres voor de periode juni tot en met december 2023 geen studiefinanciering toegekend. Met het bestreden besluit van 17 november 2023 op het bezwaar van eiseres is DUO bij dat besluit gebleven.
1.2
Met het beluit van 29 januari 2024 heeft DUO eiseres voor de periode september tot en met december 2023 alsnog studiefinanciering toegekend
.
1.3.
DUO heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 25 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: mr. G. Gabrelian, kantoorgenoot van de gemachtigde, en de gemachtigde van DUO, mr. G.J.M. Nader.

Beoordeling door de rechtbank

Feiten
2. Eiseres is burger van een van de lidstaten van de Europese Unie en heeft niet de Nederlandse nationaliteit. Zij studeert aan een Nederlandse onderwijsinstelling en heeft op 7 mei 2023 studiefinanciering aangevraagd.
Eiseres heeft voor de periode januari tot en met mei 2023 studiefinanciering ontvangen.
DUO heeft bij besluit van 16 augustus 2023 eiseres geen studiefinanciering toegekend voor de periode juni tot en met december 2023. Volgens DUO voldoet eiseres deze periode niet aan de nationaliteitseis. Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt.
Bij het bestreden besluit heeft DUO het bezwaar ongegrond verklaard. DUO heeft daarbij gesteld dat eiseres niet als migrerend werknemer kan worden aangemerkt in de periode juni tot en met december 2023. Volgens DUO staat in de door eiseres overgelegde stageovereenkomst het leerdoel voorop en niet productieve arbeid of economische meerwaarde voor de wederpartij. De stageovereenkomst wordt niet aangemerkt als arbeidscontract, zodat eiseres niet als migrerend werknemer is aan te merken.
Bij het besluit van 29 januari 2024 heeft DUO eiseres voor de periode september tot en met december 2023 alsnog studiefinanciering toegekend, omdat zij tijdens haar stage wel als migrerend werknemer wordt aangemerkt.
Standpunt DUO
3. DUO heeft in het verweerschrift toegelicht dat het standpunt dat de stage niet als reële en daadwerkelijke arbeid wordt aangemerkt niet langer wordt gehandhaafd. Over de maanden juni tot en met augustus 2023 wordt echter geen studiefinanciering toegekend. Eiseres stelt weliswaar dat zij deze maanden de status van migrerend weknemer heeft behouden omdat zij zich als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) heeft gemeld, maar uit de overgelegde verzekeringsberichten van het UWV kan niet worden afgeleid dat eiseres zich begin juni 2023 als werkzoekende bij het UWV heeft gemeld. Daardoor heeft zij berust in haar werkloosheid.
Volgens DUO heeft eiseres zich niet tijdig als werkzoekende bij de bevoegde dienst voor arbeidsvoorzieningen ingeschreven. DUO wijst erop dat dit de reden is geweest dat de werkloosheidsuitkering (hierna: WW-uitkering) is gekort met 20% voor 2 maanden.
Beroepsgronden
4. Eiseres stelt dat zij onvrijwillig werkloos is geworden en zij zich als werkzoekende heeft ingeschreven. Het UWV heeft haar een WW-uitkering toegekend over de periode 2 juni 2023 tot en met 1 september 2023. Omdat eiseres zich niet binnen de wettelijke termijn van één week na afloop van de stage of arbeidsovereenkomst bij het UWV heeft ingeschreven als werkzoekende, is de WW-uitkering gekort. Eiseres ontkent niet dat zij zich te laat heeft ingeschreven, zij was zich niet bewust van dit vereiste. Dit betekent echter niet dat zij hiermee ook haar status als migrerend werknemer zou verliezen. Door deze korte wettelijke termijn als doorslaggevend te beschouwen, hanteert DUO een te beperkte lezing van de rechten die zijn vastgelegd in artikel 7, lid 3, van Richtlijn 2004/38 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004, betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor burgers van de Unie en hun familieleden (hierna: Richtlijn 2004/38). Deze bepaling schrijft geen fatale termijn voor waarbinnen de inschrijving moet plaatsvinden. Doorslaggevend is dat de bevoegde nationale instantie (in dit geval het UWV) heeft vastgesteld dat sprake is van onvrijwillige werkloosheid. Dat is hier het geval.
Omvang van het geding
5. In geschil is of eiseres in de periode juni tot en met augustus 2023 de (behouden) status van migrerend werknemer had en of zij op grond daarvan in die periode recht had op de door haar aangevraagde studiefinanciering.
De regels die van toepassing zijn
6. Uit de van toepassing zijnde wettelijke regels, die te vinden zijn in de bijlage van deze uitspraak, volgt dat een EU-student die op de peildatum kan worden aangemerkt als migrerend werknemer als bedoeld in artikel 45 van het VWEU [1] of deze status heeft behouden, op grond van artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Wsf 2000 in aanmerking kan komen voor (volledige) studiefinanciering.
Voor de algemene overwegingen en uitgangspunten voor de beoordeling van werknemerschap in de zin van artikel 45 van het VWEU verwijst de rechtbank naar de uitspaak van de Centrale Raad van Beroep van 14 april 2023, overwegingen 4.2 tot en met 4.7. [2]
Overwegingen van de rechtbank
7. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
7.1.
Niet in geschil is dat eiseres tot 1 juni 2023 werk had en in die periode een migrerend werknemer was. De vraag die partijen verdeeld houdt is of eiseres voor de periode erna de status van migrerend werknemer heeft behouden. Artikel 7, lid 3 van de Richtlijn 2004/38 geeft aan wanneer een burger die niet langer werknemer is, toch de status van migrerend werknemer behoudt. DUO stelt dat eiseres niet aan een van de voorwaarden heeft voldaan, aangezien zij zich niet tijdig als werkzoekende bij de bevoegde dienst voor arbeidsvoorziening heeft ingeschreven.
7.2.
Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres verklaard dat eiseres zich eind augustus 2023 heeft ingeschreven bij het UWV, bij de aanvraag van haar WW-uitkering.
7.3.
Naar het oordeel van de rechtbank staat, nu eiseres een WW-uitkering toegekend heeft gekregen, vast dat sprake was van een naar behoren (door de daartoe bevoegde instantie, namelijk het UWV) vastgestelde onvrijwillige werkloosheid. Verder heeft zij zich ook als werkzoekende ingeschreven bij het UWV. De rechtbank twijfelt er niet aan dat eiseres de gehele periode van 1 juni tot en met 31 augustus 2023 beschikbaar was voor arbeid. Immers, als dat niet het geval was geweest, zou het UWV geen WW-uitkering hebben toegekend. Het enkele feit dat zij zich meer dan twee maanden na het beëindigen van haar dienstverband als werkzoekende heeft gemeld bij het UWV doet daarom niet af aan haar status van migrerend werknemer. De rechtbank neemt daarbij in overweging dat in artikel 7, lid 3 geen termijn wordt genoemd waarbinnen een werkzoekende zich moet hebben ingeschreven.
7.4.
Verder wijst de rechtbank in dit verband op jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie, waaruit blijkt dat artikel 7, lid 3, van richtlijn 2004/38 ruim moet worden geïnterpreteerd. De gevallen die in artikel 7, lid 3 worden genoemd zijn niet uitputtend bedoeld (zie het arrest Saint Prix, overweging 38) [3] . En in het arrest Prefeta (overweging 39) [4] overwoog het hof dat artikel 7, lid 3 ziet op situaties waarin de kans reëel is dat de Unieburger binnen een redelijke termijn opnieuw deelneemt aan de arbeidsmarkt in het gastland.
7.5.
Samengevat is de rechtbank van oordeel dat, nu sprake was van onvrijwillige werkloosheid en beschikbaarheid voor werk, eiseres de status van migrerend werknemer niet heeft verloren enkel door zich ‘te laat’ bij het UWV in te schrijven als werkzoekende.
DUO stelt in verweer nog dat eiseres kennelijk in eerste instantie heeft berust in haar werkloosheid. Echter, dat is geen criterium van de Richtlijn 2004/38.

Conclusie en gevolgen

8. DUO heeft zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiseres haar status van migrerend werknemer niet heeft behouden en dat zij om die reden geen recht had op studiefinanciering in de periode juni 2023 tot en met augustus 2023.
Omdat het aan DUO is om het recht op en de hoogte van de studiefinanciering van eiseres over de periode juni tot en met augustus 2023 vast te stellen en de rechtbank niet kan overzien van welke andere factoren dat mogelijk nog afhankelijk is, zal de rechtbank niet zelf in de zaak voorzien. DUO zal voor de periode van juni tot en met augustus 2023 een nieuw besluit moeten nemen, met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak.
9. Omdat het beroep van eiseres gegrond is, dient DUO haar het griffierecht terug te betalen. Ook veroordeelt de rechtbank DUO in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt DUO op om een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
  • draagt DUO op het betaalde griffierecht van € 51,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt DUO in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Breeman, rechter, in aanwezigheid van S.E. van Noort, op 8 april 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: van toepassing zijnde regelgeving

Artikel 45 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie
Het verkeer van werknemers binnen de Unie is vrij.
Dit houdt de afschaffing in van elke discriminatie op grond van de nationaliteit tussen de werknemers der lidstaten, wat betreft de werkgelegenheid, de beloning en de overige arbeidsvoorwaarden.
Artikel 7, derde lid, van Richtlijn 2004/38
3. Voor de toepassing van lid 1, onder a), behoudt een burger van de Unie die niet langer werknemer of zelfstandige is, in de volgende gevallen zijn status van werknemer of zelfstandige:
hij is als gevolg van ziekte of ongeval tijdelijk arbeidsongeschikt;
hij bevindt zich, na ten minste één jaar te hebben gewerkt, in naar behoren vastgestelde onvrijwillige werkloosheid en heeft zich als werkzoekende bij de bevoegde dienst voor arbeidsvoorziening ingeschreven;
hij bevindt zich in een toestand van naar behoren vastgestelde onvrijwillige werkloosheid na afloop van een tijdelijke arbeidsovereenkomst voor minder dan één jaar of hij is in de eerste twaalf maanden onvrijwillig werkloos geworden en heeft zich als werkzoekende bij de bevoegde dienst voor arbeidsvoorziening ingeschreven. In dit geval blijft de status van werknemer ten minste zes maanden behouden;
hij start met een beroepsopleiding. Behalve in geval van onvrijwillige werkloosheid is voor het behoud van de status van werknemer in dit geval een verband vereist tussen de voorafgaande beroepsactiviteit en deze opleiding.
Artikel 2.2 van de Wet studiefinanciering 2000
1. Voor studiefinanciering kan een student in aanmerking komen die:
(…)
niet de Nederlandse nationaliteit bezit maar wel ingevolge een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie op het terrein van de studiefinanciering met een Nederlander wordt gelijkgesteld, of
(…)
2. Onverminderd het eerste lid, onderdeel b, kunnen bij algemene maatregel van bestuur groepen van personen worden aangewezen voor wie de gelijkstelling, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, slechts een tegemoetkoming in de kosten van de toegang tot het onderwijs betreft. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de hoogte en de vorm van deze tegemoetkoming.

Voetnoten

1.Het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
3.Europese Hof van Justitie, 19 juni 2014, ECLI:EU:C:2014:2007
4.Europese Hof van Justitie, 13 september 2018, ECLI:EU:C:2018:719